Het Midden-Pleistoceen omvat het Cromerien, het Elsterien en het Saalien

en tussengelegen interglacialen. Je zou kunnen zeggen dat dit tijdsbestek in glaciaal opzicht voor Nederland het belangrijkst was. Het Cromeriën (850.000 – 475.000 jaar)

bestaat uit een aantal koudefasen die gescheiden zijn door warme

intervallen. Dit tijdvak is minstens zo complex verlopen als het eerdere

Menapien. Het lijkt waarschijnlijk dat de drie koudefasen tijdens het Cromerien

beschouwd moeten worden als afzonderlijke ijstijden (glacialen). Tijdens een ervan (Cromerien C) is het Scandinavische landijs zeer ver naar het zuiden opgeschoven tot dicht bij of zelfs in ons land. Bewijzen van landijs in ons land tijdens het Cromerien ontbreken echter.

 

 

In deze periode stroomde de Rijn door Noord-Nederland. Hoewel de Rijn 

geen grind en maar weinig zand uit zijn stroomgebied heeft aangevoerd,

heeft de rivier in ons gebied wel oudere rivierzandafzettingen uit de

Formatie van Appelscha geërodeerd en vermengd met eigen materiaal elders

weer afgezet. Deze afzettingen noemt men wel 'Mengzone'.

Lithostratigrafisch rekent men deze Rijnafzettingen tot de Formatie van Urk.

 

Het hierboven afgebeelde zandpakket in groeve De Boer in Emmerschans bestaat uit twee delen. Onder de smalle roestband is lichtkleurig zand uit de Formatie van Peize ontsloten. Dit zand is door de oerrivier Eridanos in het Laat-Plioceen afgezet. Ons land vormde toen een ondiep randgedeelte van de Noordzee. Boven de bruine lijn is  grindhoudend zand aanwezig dat een paar miljoen jaar jonger is en door de Rijn is afgezet (Mengzone - Formatie van Urk). Het grind bestaat in hoofdzaak uit gesteentesoorten die afkomstig zijn uit het oosten van Duitsland. Deze zijn door Rijnwater uit oudere rivierafzettingen geërodeerd en niet veel verderop weer afgezet.

Westwand van groeve De Boer in Emmerschans (Dr.). Hier zijn sterk gelaagde zanden uit de Formatie van Urk (Mengzone) ontsloten. Het zandpakket bestaat uit een onregelmatige afwisseling van horizontale lagen fijner zand en grofkorreliger, soms grindhoudend zand met een scheve gelaagdheid .

 

 

Pakket grindhoudend zand uit de Formatie van Urk (Mengzone) in groeve De Boer in Emmerschans (Dr.). De ontsloten zanden vormden lange tijd de enige plaats in Drenthe waar deze Rijnzanden gedurende lange tijd bekeken en onderzocht konden worden.  Deze zanden zijn door ijstektonische stuwing in de Saale-ijstijd uit de ondergrond omhooggedrukt.


 

 

In de meeste zandgroeven in Drenthe en Oost- Groningen komen op enige diepte, temidden van grove rivierzanden, niveau's voor met zwerfstenen van Scandinavische

oorsprong. Vergelijkbare stenenniveau's met dezelfde samenstelling komen ook op verschillende plaatsen voor in Ostfriesland, in het Noordwesten van Duitsland. Opvallend is het relatief hoge percentage zwerfstenen uit Zuid-Noorwegen. De stenen zijn in de meeste gevallen sterk afgerond, hetgeen op smeltwatertransport wijst. Gezien de mate van verwering/uitloging zijn de zwerfstenen beslist ouder dan die uit het Saalien. Ook is duidelijk dat de stenen niet afkomstig zijn uit het Elsterien. Duidelijk is wel dat de talloze grote keien op de nabije aanwezigheid van Scandinavisch landijs wijzen. Vermoedelijk hebben we te maken met glaciaal materiaal uit het Cromerien dat via smeltwaterrivieren over niet al te lange afstand zuid- of zuidwestwaarts is getransporteerd.

Tijdens de laatse koudefase (glaciaal C) van het Cromerien lag de rand van het landijs dicht bij ons land of

reikte misschien zelfs wel tot in Noord-Nederland.

 

 

Ekeriet - Zwerfsteen van Ellertshaar (Dr.).

Overal in Oost-Drenthe en Oost-Groningen komen in zandzuigerijen van wisselende diepten - doorgaans 10 meter of meer, noordelijke zwerfstenen te voorschijn. Deze zwerfstenen staan los van de hoger in de profielen afkomstige zwerfstenen uit de Saale-keileem. De zwerfstenen zijn bleker van kleur, in sommige gevallen uitgeloogd en verschillen danig is samenstelling met de zwerfstenen uit de Saale-keileem.

Nordmarkiet - Zwerfsteen van Ellertshaar (Dr.).

Opvallend in het gezelschap noordelijke zwerfstenen van grotere diepte is het relatief vaak voorkomen van kristallijne gesteenten uit het Oslo-gebied in Zuid-Noorwegen. Op de foto is een uit twee delen bestaande zwerfkei van Nordmarkiet, een natronsyeniet, afgebeeld. De twee helften zijn op verschillende tijdstippen door verschillende personen gevonden. De kei is alleen aan de randen afgerond. Op een van de vlakken zijn duidelijke gletsjerkrassen aanwezig. Vermoedelijk zijn deze keien aangevoerd met landijs tijdens het Cromerien (Cromerien C) en door smeltwater in onze contreien afgezet. De mogelijkheid is niet uit te sluiten dat het landijs destijds Noord-Nederland bereikt heeft.

 

Rhombenporfier - Zwerfsteen van Bohlenbargerfeld, Ostfriesland (Dld.). Rhombenporfieren voeren in dit Noorse zwerfsteengezelschap de boventoon. Op de verschillende locaties zijn er tientallen van gevonden, groot en klein, vaak sterk uitgeloogd.

Tönsbergiet - Zwerfsteen van Zuidlaren (Dr.). Dit is een sterk porfierische, roodkleurige variëteit van larvikiet. Hierin is goed te zien dat de witte eerstelingkristallen veelal rhombisch (=ruit- of spoelvormig) van vorm zijn. De zwerfsteen is sterk uitgeloogd.



 

 

De Rijn heeft uit zijn brongebied bijzonder weinig eigen materiaal 

naar het noorden van ons land getransporteerd. Het was voornamelijk

zand met daarin zwarte korrels van het mineraal augiet, afkomstig uit

de vulkanische Eifel.

 

Heel opmerkelijk in dit verband was de vondst in Emmerschans van een

tweetal grotere zuidelijke zwerfstenen door groeve eigenaar Gerard de Boer.

Het gaat hoogstwaarschijnlijk om zgn. dropstones die in stroomafwaarts drijvend grondijs ter hoogte van het huidige Emmerschans uit het ijs zijn gesmolten en op de bodem van de rivier zijn terecht gekomen. 

In het ene geval gaat

het om een ca. 10 cm grote, lichtkleurige, sterk verweerde en poederig

afgevende vulkanische tuf. De andere steen is een typische paarsbruine vesiculaire

basalt van ca.15cm doorsnee. Bij deze laatste gaat het zonder twijfel

om een verweerde vulkanische bom. Het brongebied van beide stenen

moet wel de vulkanische Eifel in Duitsland zijn. Dat beide stenen geen geologische vervuiling zijn, blijkt uit aangehecht grof kwartszand, dat door limoniet aan de steen gekit zit.
 

 

 

 

Basaltlava - Emmerschans Drjpg

Verweerde zwerfsteen van zuidelijke basaltlava - Emmerschans (Dr.).

De steen heeft de typische paars-rode kleur van verweerde vesiculaire basalt zoals deze in de vulkanische Eifel in Duitsland veel voorkomen. Uit de vorm van de steen en aan de inwendige vesiculaire structuur valt af te leiden dat we hier hoogstwaarschijnlijk met een vulkanische bom te doen hebben.

Dezelfde zwerfsteen van de andere zijde gefotografeerd. Het bruine, aanhechtende grindhoudende zand is Rijnzand (Formatie van Urk, Mengzone).

 

 

 Terug
 

 

Elsterien (465.000 - 418.000 jaar geleden)

 

 

Tijdens het Elsterien, ook wel Elster-ijstijd genoemd, werd Noord-Nederland

met zekerheid geconfronteerd met een binnendringende ijskap uit

Scandinavië. Veel direct bewijs voor een landijsbedekking is er weliswaar niet, maar

uit boringen bij Veendam en in de Waddenzee is van

tientallen meters diepte glaciaal materiaal naar boven gebracht dat sterk

op keileem lijkt. Keileemafzettingen gelden als bewijs voor de

aanwezigheid van een landijs- of een gletsjerbedekking.

 

 

Op het kaartje zijn de randen van de ijskappen tijdens de laatste drie ijstijden in verschillende kleuren aangegeven. Blauw is Elster-ijstijd, geel is Saale-ijstijd en rood geeft de lijn tot waar het landijs in het Weichselien reikte.

Tijdens de Elster-ijstijd maakte ons land waarschijnlijk voor de eerste maal kennis met het Scandinavisch landijs. De geweldige ijsmassa schoof zuidelijk op tot ongeveer aan de Overijselse Vecht.


 

 

Tijdens het Elsterien vormde zich in de loop van tienduizenden jaren op Scandinavië een grote landijskap. Delen van de landijskap

schoven zover naar het zuiden op dat ook Noord-Nederland er een tijdlang

door bedekt is geweest. Het eigenaardige aan de ijsbedekking uit het

Elsterien is dat de gedragingen van het landijs, de dikte ervan en de hoeveelheid

meegenomen gletsjerpuin volstrekt anders moeten zijn geweest dan in het

latere Saalien. Uit de Saale-ijstijd kennen we allerlei landschapsvormen en

bodemafzettingen die kenmerkend zijn voor een landijsbedekking. We

hoeven maar te denken aan de stuwwallandschappen in Midden-Nederland en keileemafzettingen met zwerfkeien in Noord- en Oost-Nederland. Vergelijkbare fenomenen uit het Elsterien zijn in ons land

niet bekend. Er zijn andere aanwijzingen die de aanwezigheid van een dik pakket landijs

in die periode erg waarschijnlijk maken. De erfenis van deze ijsbedekking bestaat

vrijwel geheel uit fijnzandige en kleiige afzettingen. Met name in het Hondsruggebied is op verschillende plaatsen

grover grindhoudend materiaal uit deze periode in de ondiepe ondergrond aangetroffen.

Het gaat hierbij om omgewerkt materiaal afkomstig uit oudere rivierzanden. De samenstelling van het grind wijst hier duidelijk op.
 

Gestuwde grove zandafzettingen bij Ees langs de N34.

Onder een afdekking van dekzand (Weichselien) en keileem (Saalien) waren langs de N34 zuidelijk van Ees prachtige gestuwde afzettingen ontsloten uit het Elsterien. De datering Elsterien is gebaseerd op het voorkomen van enkele grindsteentjes van noordelijke graniet, gneis en vuursteentjes.

Het gestuwde zandpakket bestaat uit sandr-afzettingen. Deze bestaan uit een afwisseling van grove en fijne zandlagen onderbroken door snoeren en bankjes met grind. De witte kleur van het zand en grind maken waarschijnlijk dat het materiaal afkomstig is uit oudere, geërodeerde rivierafzettingen (waarschijnlijk Formatie van Peize en Appelscha).

Het merendeel van het grind bestaat uit witte en doorschijnende kwarts. Deze laatste kwartsen zijn voor een deel afkomstig uit Scandinavië. 

Karakteristiek voor zanden uit de Formatie van Appelscha zijn grindstenen als radiolariet, lydiet en lydietbreccie. Verder ook roodijzerkiezel en vulkanietjes uit het Thüringerwoud. Al deze grindstenen zijn in de wegontsluiting bij Ees gevonden.

Grove sandr-achtige afzettingen uit de Formatie van Peelo in de voormalige groeve Kremer - Exloo (Dr.).

In het aanwezige grind komen veel componenten voor van oostelijke herkomst.

In een bouwput in Annen op de oostkant van de Hondsrug was onder een keileembedekking een pakket ijstektonisch gestuwd Peelozand uit het Elsterien aanwezig. De afzetting bestond uit een afwisseling van grover en fijner zand. Hier en daar waren snoeren en pockets met grind aanwezig. Op de foto hierboven is het grijze steentje een radiolariet van oostelijke herkomst.

 

 

 

 Terug

 
 

 

 

Potklei en Peelozand

Hoewel typische voor een glaciaal bekende afzettingen uit de Elster-ijstijd ontbreken, komt in Noord-Nederland op uitgebreide schaal smeltwaterzand en dito klei in de ondiepe ondergrond voor. Deze smeltwatervormingen heeft men ondergebracht in

de Formatie van Peelo. Het gehucht Peelo, noordelijk van Assen in

Drenthe, was de locatie waar men in de jaren zeventig in een sluisput gedetailleerd

onderzoek heeft kunnen verrichten aan deze afzettingen. Peelozand - zo noemt men het smeltwaterzand -  is zeer

fijn, glimmerhoudend en gewoonlijk (grijs)wit tot (groen)geel van kleur.

In de hand drooggewreven glinstert het door de aanwezigheid van talloze

kleine zilverwitte glimmerblaadjes. Zand uit deze formatie is overal in ons gebied in

de (directe) ondergrond aanwezig, voorzover het plaatselijk niet vervangen 

wordt door even oude potklei. 

 

 

Peelozand met grijsgroen gereduceerde keileem - Gieten (Dr.).

Op talloze plaatsen in Noord- en Oost-Drenthe wordt keileem uit de Saale-ijstijd aan de onderzijde begrensd door fijne en grove zanden uit de Formatie van Peelo. Deze zanden zijn in het Elsterien door smeltwater afgezet. De overgang van sedimentologisch verschillende afzettingen wordt heel vaak gemarkeerd door een smalle band met roest.

Karakteristiek voor het fijnkorrelige zand uit de Formatie van Peelo is de aanwezigheid van talloze zilverwitte blaadjes van muscoviet. De herkomst van het muscoviet is nog steeds een raadsel. Bij een diepboring op het Zerniketerrein van de universiteit in Groningen is een geulvulling uit het Elsterien aangeboord. Op ruim 200 meter diepte was de bodem van de geul nog steeds niet bereikt. Onder uit het boorgat kwam grind naar boven dat na analyse kleine stukjes zandsteen opleverde, die extreem rijk waren aan zilverwitte muscoviet.


 

 

Op verschillende plaatsen in Oost-Drenthe ligt Peelozand door erosie

aan het oppervlak. Dit is vooral het geval op de oosthelling van de Hondsrug.

Het duidelijkst is Peelozand echter te zien en te beleven op het Balloërveld bij

Rolde. In de zandverstuivngen en op de zandpaden daar is het fijne zand ontsloten. Een andere locatie waar Peelozand ontsloten is, is  het aardkundig monument 'Steilrand van Donderen' zuidelijk van Donderen in Noord-Drenthe.

 

Hondsrugflank_bij_Annen

Op de oostflank van de Hondsrug bij Annen ligt Peelozand uit het Elsterien aan het oppervlak. De bedekkende keileem is door erosie verdwenen.

Op het Balloërveld bij Rolde (Dr.) ligt door verstuiving op veel plaatsen fijnkorrelig, glimmerhoudend zand uit de Formatie van Peelo aan het oppervlak.

Aardkundig monument 'Steilrand Donderen' zuidelijk van Donderen (Dr.).

In het profiel is wit glimmerzand uit de Formatie van Peelo  ontsloten. Het gestuwde zandpakket wordt aan de bovenzijde afgedekt door een dunne keizandlaag met stenen uit het Saalien. De sterk gelaagde afzetting daarboven is dekzand uit het Weichselien.

Profielkuil 'Steilrand Donderen' met verklaring van de ontsloten zandlagen.

Gassleuf oostelijk van het Hoge Veld tussen Bunne en Donderen (Dr.).

In de paar meter diepe sleuf is een fraai profiel zichtbaar met voornamelijk (zeer) lemig fijnzand en enige potklei uit het Elsterien. De Peeloafzetting is gestuwd. In de wand is een gedeelte van een geulvulling zichtbaar. 

Bovenaan in het profiel zijn resten van (roest)bruine gecryoturbeerde Saalekeileem zichtbaar. De zwerfsteen bovenaan markeert deze afzetting. Daaronder is eveneens sterk gecryoturbeerd, deels zeer lemig fijnzand en potklei uit het Elsterien aanwezig. Naar onderen vind een overgang plaats naar fijngelaagd zeer lemig zand (groengrijs), dat aan de onderzijde begrensd wordt door iets leemarmer zand. Bovenin deze zone zijn lemige bandjes zichtbaar met een golvend karakter. Dit zijn doorsneden van zandribbels. De brede grijze band onderaan de foto is de bodem van de gassleuf. De foto is van boven naar beneden genomen. Onverklaarbaar is dat het grijze glimmerrrijke Peelozand op de bodem intensief ijstektonisch gedeformeerd is, terwijl dit met de daarboven ontsloten geulopvulling niet of nauwelijks het geval is. 

Smeltwaterzand uit de Elster-ijstijd (Formatie van Peelo) in een wandgedeelte in een sleuf voor een gasleiding oostelijk van Langelo (Dr.).

Boven de stippellijn is fijnkorrelig glimmerhoudend zand aanwezig met een planaire parallele gelaagdheid. De detailrijke gelaagdheid en de fijnkorreligheid van het zand wijst op een ondiep milieu met stromend water (sheetflow afzetting). Onder de stippellijn is grover zand aanwezig met een schuine gelaagdheid. Dit duidt op sneller stromend water.  De overgang tussen beide zandpakketten is erosief. 

Formatie van Peelo in gestuwde positie - Annen (Dr.). De Peelo-afzetting bestaat hier uit een afwisseling van fijn- en meer grof, soms grindhoudend zand. Het zandpakket wordt aan de bovenzijde erosief afgedekt door roestbruin geoxideerde Saale-keileem en dekzand. De donkere toplaag is een oud esdek.


 

In Noord-Drenthe wisselt het Peelozand op verschillende plaatsen af met

ingeschakelde laagjes potklei. Lokaal bereikt de potkleiafzetting een grote

dikte. Potklei is een uiterst fijne, meest donker grijszwarte smeltwaterklei,

die net als het Peelozand in dikke lagen in de ondergrond voorkomt. Bepaald

berucht is de potklei in de driehoek Leek-Roden-Peize. Kleinere voorkomens

ervan zijn in Drenthe te vinden bij Anderen, Gasteren en Loon. Potklei staat

bekend om zijn slechte doorlaatbaarheid en zijn moeilijke bewerkbaarheid. 

Gebieden waar potklei in of net onder de bouwvoor aanwezig is en dat is

vooral rond Roden en bij Nietap/Leek het geval, staan van oudsher bekend om de

vochtige tot natte terreingesteldheid. Veel van het landelijke gebied bestaat daarom uit grasland. Voor akkerbouw was en is deze kleigrond

te zwaar.
 

 

 

Potklei - Roden (Dr.).

In de slootwand is zware, donkere potklei ontsloten (grijze laag). De klei reikt tot aan het oppervlak, maar is door verploegen/ vergraven en aanvulling met stortgrond vergaand verstoord. De potklei is gestuwd. In de klei komen hier en daar lenzen fijn glimmerzand voor. Het gebied in West-Roden is door de aanwezigheid van potklei van nature erg nat.

Potkleiontsluiting - Roden (Dr.).

De potkleiafzetting is hier aan de bovenzijde afgedekt door een zeer dunne keizandlaag met zwerfstenen uit het Saalien met daar bovenop een dunne laag dekzand uit het Weichselien. De zwartbruine toplaag is een esdek. De potklei is door ijstektonische oorzaken zeer sterk verbrokkeld.

Warvenpotklei_gestuwd_-_Roden Potklei_gestuwd_-_Kreupelstraat_Groningen

Gestuwde potklei met warvengelaagdheid - Roden (Dr.).

Zowel in Roden als in de stad Groningen is potklei aangetroffen als warvenklei. De afwisseling van lichte en donkerde laagjes duidt op veranderingen in sedimentatie, waarschijnlijk als gevolg van seizoenswisselingen. 's Zomers meer grovere, siltige laagjes, 's winters als het wateroppervlak bevroren was konden ook de fijnste bestanddelen bezinken. Deze vormen de donkere laagjes.

Potklei, ijstektonisch verbrokkeld - Kreupelstraat, Groningen. Op deze wijze vergruisde klei, waarbij de afzonderlijke klasten veelal voorzien zijn van wrijfspiegeltjes, komen overal in Noord-Drenthe en aangrenzend Groningen voor (Roderesch/Steenbergen, Roden, Peize, stad Groningen, Haren en Noordhorn). Het duidt op intensieve vervorming, veroorzaakt door ijsdruk in het Saalien?

 
 

Het fijnkorrelige Peelo-zand wordt op een aantal plaatsen in Drenthe en

Friesland in zandzuigerijen geëxploiteerd. Men gebruikt het zand vooral

als opvulzand, voor de aanleg van wegen en bestratingen.

 

 

Zowel potklei als Peelozand komen zeer onregelmatig in de ondergrond

voor. Voor een deel is dit te danken aan de manier waarop deze zijn afgezet.

Voor een ander, belangrijker deel, is glaciale stuwing tijdens het Saalien de oorzaak dat klei en zand

elkaar onvoorspelbaar afwisselen. Beide sedimenttypen zijn smeltwater-

vormingen. Zand en klei zijn tijdens en na de ijsbedekking in het Elsterien

in diepe geulen en in meren afgezet. De gelaagdheid van de potklei op sommige plaatsen is te

vergelijken met jaarringen in bomen. De afzetting duidt op seizoensinvloeden

en daarmee gepaard gaande afsmelting van het landijs of sneeuwbedekkingen, waarbij

opgesloten of aanhechtende sedimentdeeltjes vrij kwamen. Opvallend is dat de voorkomens 

van potklei en Peelozand geconcentreerd zijn in min of meer parallel

verlopende en zich vertakkende, noord-zuid gerichte geulen.
 

 

 

 

Elsterien_ijsrand Elsterien

De maximale uitbreiding van het landijs in ons land tijdens de Elster-ijstijd. De pijlen geven de invloed aan van de rivieren destijds (bron: TBO-NITG).

In rood aangegeven het begraven stelsel van tunneldalen uit de Elster-ijstijd (bron: TNO-NITG).

 


 

up Terug.

 

 

Het geulsysteem in de ondergrond lijkt op een stelsel begraven

rivierbeddingen van smeltwaterrivieren, maar is dat zeer zeker niet. De

geulen zijn gesloten. Met andere

woorden: de geulen beginnen plotseling en eindigen op dezelfde wijze. Sommige

van deze geulen zijn bijzonder diep (enkele meer dan 300 meter!), zoals bij Heerenveen

het geval is. Op de Noordzeebodem heeft men zelfs geuldiepten gevonden van

meer dan 500 meter!

 

 

Om dit merkwaardig noord-zuid geörienteerde geulenstelsel en de extreme diepte ervan

te kunnen verklaren, is wel verondersteld dat in de randzone van de

ijskap destijds van grote hoogte smeltwater naar beneden

is gestort. Een normaal rivierstelsel of een grote smeltwaterrivier is niet in

staat dergelijk diepe geulen in de ondergrond te eroderen. Echter, neerstortend smeltwater, ook al is het van grote hoogte, kan dit evenmin. De laatste jaren

neigt men echter meer naar een ontstaanswijze, veroorzaakt door een combinatie

van smeltwater en landijs, waarbij onder het ijs tunneldalen in de ondergrond zijn uitgeschuurd. Smeltwater

onder zeer hoge druk spoelt onder het ijs de ondergrond uit. Het landijs

zakt vervolgens door drukverschillen hierin weg. Dit min of meer continue proces lijkt een logischer proces om de vorming van de soms honderden meters diepe tunneldalen in Noord-Nederland te verklaren.

 

Het gebied 'De Kleibosch' noordelijk van Foxwolde bij Roden staat bekend om zijn natuurwaarden. Bijzonder is dat in dit gebied zware potklei zeer dicht of aan het oppervlak ligt. Waar een dunne laag dekzand aanwezig is, zijn in de middeleeuwen een aantal kleine nederzettingen ontstaan omdat daar akkerbouw mogelijk was. Waar potklei aan het oppervlak ligt, is bewerking van de grond vrijwel onmogelijk. Deze gebieden liggen allemaal in gras.

Het gebied Kleibosch vormt een kleinschalig landschap met een afwisseling van kleine, nauwbegreppelde graslandjes, houtwallen en oude hakhoutbosjes. 

De doorlaatbaarheid van de klei-ondergrond is vrijwel nihil. Waar vee veel loopt ontstaat bij regenval al snel een modderige omgeving. Hoewel in dit gebied bij Foxwolde en Roderwolde potklei regel is, zijn er lokaal plekken waar (zeer) kleine voorkomens van glimmerrijk peelozand aanwezig zijn. Klei en zand zijn in de Elster-ijstijd door smeltwater afgezet in meren. De potklei is tijdens de ijsbedekking in de Saale-ijstijd bedekt geweest door een enorm dik pakket ijs. De klei is hierdoor samengeperst en als gevolg hiervan erg compact geworden. Door deze voorbelasting hoeft voor woningbouw doorgaans niet geheid te worden.

Het eigenlijke Kleibosch wortelt in potklei. Het is een groot deel van het jaar kletsnat. De kalkrijkdom van de potklei verklaart het veelvuldig voorkomen van essen, ratelpopulieren, meidoorns e.d. Het bos is eeuwenoud. Dat er weinig grote bomen voorkomen is omdat boeren het bos gebruikten voor de winning van boerengeriefhout en waarschijnlijk ook brandhout.


 

Het fijnkorrelige Peelo-zand wordt op een aantal plaatsen in Drenthe en

Friesland in zandzuigerijen geëxploiteerd. Potklei is vroeger wel

gegraven om er stenen van te bakken. Bij Nietap en bij Winschoten in de

provincie Groningen exploiteerde men in het begin van de vorige eeuw zelfs groeves waar potklei gedolven werd. Bij Foxwolde noordelijk van Roden in Noord-Drenthe liggen in het

natuurgebied 'De Kleibosch' een aantal oude tichelgaten die uit de Middeleeuwen

dateren. Lekebroeders van het klooster van Aduard en ook betaalde krachten waren daar te werk gesteld om

potklei te delven om daarvan met de hand stenen te vormen. Deze werden vervolgens in

met turf gestookte veldovens tot kloostermoppen gebakken. Het

met eenvoudig gereedschap spitten in de stugge, zeer taaie klei moet bepaald geen pretje zijn

geweest, getuige oude veldnamen als Terheyl (= ter helle) en het Vagevuur.

 

Terug

 
 

 

Saale-ijstijd (Saalien, 238.000 - 126.000 jaar geleden)

 

 

De Saale-ijstijd is de meest belangrijke glaciale periode geweest, in ieder geval voor de noordelijke helft van ons land. Tijdens deze ijstijd

zijn in Midden- en Noord-Nederland de voornaamste landschapscontouren ontstaan. Niet alleen het licht

golvende keileemlandschap in Noord-Nederland dateert uit die tijd, ook veel bekendere gebieden als

de Veluwe, Utrechtse heuvelrug, Montferland en niet te vergeten de 'bergen' in Overijssel  hebben we aan de stuwende werking van het landijs te danken. Deze gebieden vormen momenteel de mooiste natuurgebieden van ons land.

 

De Posbank bij Rheden is onderdeel van de zuidelijke Veluwezoom, een stuwwalgebied dat grotendeels met heide en bos begroeid is. De hoogte van 90 meter maakt dat het uitzicht bij helder weer bijzonder fraai is. Door de stuwende werking van het landijs zijn omvangrijke pakketten grindhoudend zand uit de ondergrond omhooggedrukt. Zand en grind liggen overal in het gebied aan het oppervlak. Het geaccidenteerde, sterk ingesneden karakter van het natuurgebied Posbank is te danken aan erosie in de laatste ijstijd.

De Archemerberg is één van de 'bergen' in het Overijsselse Salland. Met een hoogte van bijna 78 meter is dit deel van de stuwwal net iets hoger dan de 60 meter hoge Lemelerberg, ten zuiden ervan. Het stuwwalcomplex is ontstaan door de stuwwerking van tongvormige lobben landijs tijdens de Saale-ijstijd.

 


 

Noord-Nederland is er wat dit betreft bekaaid vanaf gekomen. In tegenstelling tot Overijssel en andere streken in Midden-Nederland kent Groningen slechts drie 'bergen' die van glaciale oorsprong zijn. Twee ervan liggen in de stad Groningen: de Esserberg en de Kempkensberg, respectievelijk 8 en 7 meter hoog! De hoogste bult vinden trouwens in Oost-Groningen, op de grens met Duitsland. Sterker nog, de ene helft van de stuwheuvel is Nederlands, het andere deel behoort tot Duitsland. Het is de Hasseberg bij Sellingen. De afgevlakte stuwheuvel is slechts 13 meter hoog, maar vormt ondanks graafactiviteiten in het verleden nog steeds een opmerkelijke bult in het overigens vlakke landschap.
 

 

 

 

Hondsrug_bij_Exloo

Hondsruglandschap bij Exloo (Dr.).

De foto toont een zachtgolvend landschap dat zijn voornaamste contouren kreeg op het laatst van de ijsbedekking in het Saalien. Sneeuwsmeltwater- en winderosie en de afzetting van dekzand hebben aan de vlakke heuvelrug enig reliëf toegevoegd.

De Hasseberg bij Sellingen (Gr.).
De Hasseberg is een afgevlakte, door landijs overreden stuwheuvel in Oost-groningen, oostelijk van de plaats Sellingen. De hoogte bedraagt 12 meter! De 'berg' vormt een opvallend landschapselement in het vlakke gebied eromheen. De foto is genomen vanaf de Duitse kant. 
 
 
 
 
 


Het Saalien, zoals de Saale-ijstijd officiëel wordt genoemd, is een complexe koudeperiode geweest met een afwisseling van 

koudere en warmere fasen. Men spreekt daarom wel van het Saalien-complex. Of de twee langdurige koudefasen in de eerste helft van het Saalien als afzonderlijke glacialen beschouwd moeten worden, is niet duidelijk. In elk geval was ons land in de eerste helft van het Saalien nog ijsvrij. Het landijsdek op Scandinavië had in de loop van deze ijstijd zeker al een behoorlijke omvang gekregen, maar de voorrand van het ijs bereikte Noord-Duitsland en Noord-Nederland (nog) niet. In ons gebied heersten voornamelijk periglaciale omstandigheden. Het landschap was destijds duizenden jaren achtereen een toendra. 
 

 

Indeling van het Pleistoceen. Tussen het Holsteinien en het Eemien zien we een afwisseling van warme en koude fasen: het Saalien-complex. Niet bekend is of de onbenoemde koudefasen die optraden voordat het eigenlijke Saalien begon, afzonderlijke ijstijden waren of niet.


 

 

In Noord-Nederland is in die tijd een wisselend dik pakket meest fijnkorrelig gelaagd, leemhoudend zand afgezet met daarin vorstspleten en cryoturbate verschijnselen. Dit maakt duidelijk dat het klimaat overwegend koud moet zijn geweest. De gelaagdheid van het zand en de afwisseling van lemige met meer zandige laagjes toont veel overeenkomsten met dekzand. Dit zandpakket rekent men tot de Formatie van Boxtel, eerder Formatie van Eindhoven genoemd.

 

Het fijngelaagde, lemige zand dat bij Klazienaveen (Dr.) onder de Saalekeileem voorkomt, is in een vroege fase van de Saale-ijstijd afgezet in een periglaciaal milieu. De overgang van zand naar keileem is messcherp en erosief. Het zandpakket wordt momenteel gerekend tot de Formatie van Boxtel (was eerder Formatie van Eindhoven).

Kleur en fijnkorreligheid van het zand, samen met de afwisseling van laagjes leemhoudend en leemvrij zand doen op het eerste gezicht sterk denken aan Peelozand uit de Elster-ijstijd. Dit laatste zand bevat altijd fijne blaadjes zilverwitte muscoviet (glimmer). Dit ontbreekt in het zand bij Klazienaveen.


 

In het Hondsruggebied in Zuidoost-Drenthe werd bij het graven van het Koning Willem Alexanderkanaal bij Klazienaveen en Nieuw-Dordrecht een vergelijkbare afzetting aangetroffen. Het ontsloten zand was zeer fijnkorrelig met talrijke lemige laagjes. Het werd aan de bovenzijde scherp en erosief begrensd door Saalekeileem uit de Assengroep. In het zand ontbraken zilverwitte muscovietpartikeltjes die eventueel op smeltwaterzand uit de Elster-ijstijd zouden kunnen wijzen. Langs het kanaaltracé bij Nieuw-Dordrecht waren in het zand meerdere vorstspleten aanwezig en was het zand cryoturbaat verstoord. Het vermoeden is dat dit zandpakket ook tot de Formatie van Boxtel behoort, dus de oude Formatie van Eindhoven. Het is niet duidelijk in welke van de twee koudefasen van het Vroeg-Saalien deze zandafzetting is gevormd.
 

 

Het Koning Willem Alexanderkanaal in aanleg bij Nieuw-Dordrecht in Zuidoost-Drenthe.

Onder een keileemlaag uit de laatste fase van de Saale-ijstijd komt hier net als bij Klazienaveen een pakket fijnkorrelig gelaagd zand voor, dat afgezet is in een van de koudefasen voorafgaand aan de ijsbedekking tijdens het Saalien.

Ook bij Nieuw-Dordrecht is de overgang van zand naar keileem messcherp en erosief. Het dunne roestbandje markeert de overgang. De fijn gelamineerde zanden onder de keileemafzetting zijn waarschijnlijk in een koud klimaat door afvloeiend sneeuwsmeltwater en waarschijnlijk ook door wind afgezet.

 

 

 
 

In de loop van de tweede helft van het Saalien breidde de

Scandinavische ijskap zich geleidelijk verder uit. Het oprukkende landijs bedekte steeds meer terrein in Noord- en West-Europa.

Ook ons land kreeg met het landijs te maken. Het eerste ijs schoof vanuit het noordoosten ons land binnen. Het landijs bereikte vervolgens in een aantal fasen Midden-Nederland, waar het langs de lijn Leiden - Nijmegen zijn meest

zuidelijke positie bereikte.

 

IJsvlakte van de Drygalsky-gletsjer op Zuid-Victorialand, Antarctica. Zo kan het landschap in Noord-Nederland er tijdens de vergletsering in het Saalien ook hebben uitgezien, een onafzienbare witte ijsvlakte van ongeveer 1km dik!

 

 

Maximale_ijsuitbreiding_tijdens_het_Saalien

Maximale ijsuitbreiding tijdens het Saalien. Niet duidelijk is of het Scandinavisch landijs in de noordelijke Noordzee contact maakte met de ijskap die op de Britse eilanden was ontstaan.

 

 


 

Noordelijk van de Overijsselse Vecht had de landijsbedekking naar alle waarschijnlijkheid een

aaneengesloten karakter, met in Noordoost-Nederland een geschatte ijsdikte van een kleine kilometer.

Verder naar het zuiden ontsprongen aan de landijsrand op

verschillende momenten grote ijstongen. Deze ijsmassa’s konden zich door

druk vanuit het achterliggend ijsveld soms relatief snel in het voorland uitbreiden.

Het gewicht van het ijs plus de dynamiek van deze ijstongen, zijn de

oorzaak dat in Oost- en Midden-Nederland opeen aantal plaatsen

stuwwalcomplexen zijn gevormd die zich als 'Hollandse berglandschappen'

in het landschap aftekenen. Het Veluwemassief, het

Montferland en de Utrechtse Heuvelrug zijn op deze wijze ontstaan, evenals de Overijsselse

'bergen'. Vandaag de dag vormen deze zandige gebieden onze mooiste natuurlandschappen.
 

De Archemerberg is samen met de andere 'bergen' in Overijssel door de stuwende werking van het landijs ontstaan. Het hoogste punt ligt op 77,9 meter boven NAP.

De zuidelijke Veluwezoom bij Arnhem en Rheden is plaatselijk tot een hoogte van meer dan 100 meter boven NAP door het landijs in de Saale-ijstijd opgestuwd.


 

De landijsbedekking in ons land bracht niet uitsluitend ijs. In de zool van het landijs werd veel gesteentepuin in de vorm van klei, zand, grind en stenen meegevoerd. Een groot deel van dit materiaal was in Scandinavië door het ijs van de rotsige ondergrond opgenomen. Ook van de bodem van de toenmalige Oostzee zal bijzonder veel, vooral kleiig materiaal zijn opgenomen. We moeten bedenken dat bij iedere grootschalige vergletsjering allereerst het losse materiaal dat op de ondergrond aanwezig is door het ijs zal worden meegenomen, inclusief miljoenen losse zwerfkeien, die samen met keileem en smeltwaterzand uit een eerdere ijstijd (Elster-ijstijd) waren achtergebleven.
 

 

Op veel plaatsen in Zweden en Finland is de rotsondergrond bedekt door een massa glaciaal materiaal, dat in de laatste ijstijd achter bleef na het verdwijnen van het landijs. Op het kleine eiland Rödö voor de kust bij Sundsvall in Noord-Zweden is de kust bezaaid met grote en kleine zwerfstenen. De meeste zijn van lokale herkomst (rapakivigraniet). Bij een volgende ijstijd zal het landijs het eerst dit losse materiaal opnemen, voordat van de onderliggende harde rots brokken worden meegenomen.

Foto: M.Bräunlich - Hamburg.

Ook bij Brantevik aan de Zweedse zuidoostkust liggen de stranden vol met miljoenen losse zwerfkeien. Samen met klei en zand dat zich in de loop van de tijd op de bodem van de Oostzee heeft afgezet, vormt dit materiaal in een volgende ijstijd een substantieel deel van de bodemlaag die in de verre toekomst als keileem zal worden herkend. Veel van de zwerfstenen in ons land zullen op een vergelijkbare wijze zijn getransporteerd. Vele zullen de lange reis naar ons land niet in een keer gemaakt hebben.


Voortschuivend landijs is in staat om een bestaand, reliëfrijk landschap dat uit een eerdere ijstijd dateert, volledig op te ruimen. De hoeveelheid zwerfstenen die op deze wijze opnieuw op ijstransport gaat, moet enorm zijn geweest. Een deel van de zwerfstenen in ons land zal er daarom minstens twee glacialen over gedaan hebben om hier terecht te komen. Ook vandaag de dag kunnen we makkelijk vaststellen dat over grote uitgestrektheden op de Oostzeebodem en op het vasteland van Scandinavië miljoenen zwerfstenen liggen, samen met uitgestrekte keileemafzettingen en smeltwaterzanden. Dit alles zal in een volgende ijstijd het eerst aan glaciale erosie ten prooi vallen en op transport gaan, afhankelijk hoe ver de landijskap dan zal reiken.
 

 


Tegen de tijd dat de Scandinavische ijskap in het Saalien zijn grootste omvang bijna bereikt had, schoof het landijs vanuit het noordoosten ons land binnen.

 


 

Het binnendringen van de Scandinavische ijskap in ons land vond pas laat in de Saale-ijstijd plaats. De ontwikkeling van een landijskap van vele duizenden meters dikte is een proces van tienduizenden jaren. Tegen de tijd dat de rand van deze ijskap zo ver zuidelijk reikte dat ook ons land er door bedekt werd, liep de ijstijd op zijn eind. Toen de enorme ijsmassa, na een laatste oprisping waarbij het Hondsruggebied ontstond, weg smolt bleef in Midden- en Noord-Nederland een wisselend dikke laag gletsjerpuin achter. Het materiaal vormt een laag keileem van gemiddeld 1 tot 3 meter dik, bestaande uit een ongesorteerd mengsel van klei, zand, grind en stenen. In Noord-Nederland vormde de keileemafzetting een aaneengesloten laag. Zuidelijk van de Overijselse Vecht is eveneens keileem achtergebleven, maar vormt hier geen aaneengesloten afzetting. 
 

 

Ontsluiting in roestbruin verweerde keileem bij Gieten op de Hondsrug.  De keileemdikte op de Hondsrug wisselt sterk. Op een aantal plaatsen, zoals bij Gieten langs de N33 is de afzetting minimaal 7 meter dik. De laag keileem daar bestaat uit een aantal typen die in samenstelling van elkaar verschillen.

Op de hogere delen van de zandruggen van het Hondsruggebied komt 'rode' keileem voor. Deze keileem is in onverweerde toestand roestbruinrood van kleur. Heel vaak bevat deze keileem inschakelingen van rossig gekleurd smeltwaterzand en dito grind. Deze afzettingen zijn vaak geplooid. Of de plooing het gevolg is van glaciale stuwing of dat het veroorzaakt is doordat het glaciale materiaal uitgesmolten is en vervolgens van het ijslichaam naar beneden gegleden is, is niet geheel duidelijk.

Grijze vuursteenhoudende keileem - Groningen.

De keileembedekking op de zandruggen in het Hondsruggebied bestaat in hoofdzaak uit twee boven elkaar gelegen keileemtypen. Beide keilemen bezitten een Oostbaltisch zwerfsteengezelschap, zij het dat de onderste keileem altijd vuursteenhoudend en een bijmenging laat zien van zwerfsteensoorten uit Midden- en Zuid-Zweden.

Rode keileem - Groningen.

Het hierboven afgebeelde keileemtype is in onverweerde toestand roodachtig roestbruin van kleur. De zwerfsteeninhoud draagt een uitgesproken Oostbaltisch karakter. Het gezelschap sedimentaire zwerfstenen is hiermee geheel in overeenstemming. Vuursteen is afwezig, evenals zwerfsteensoorten uit Midden- en Zuid-Zweden.

 

 

 


 

Afhankelijk van de herkomst van het ijs in de landijskap, verschilt de afgezette keileem van samenstelling. De gedachte dat het meegevoerde gletsjerpuin in een landijskap als in een enorme 'betonmolen' doorelkaar gehusseld zou word, is achterhaald. Opgenomen gesteentemateriaal uit verschillende brongebieden zal in veel gevallen tot in het afzettingsgebied van elkaar gescheiden blijven, ook al is dit zo'n duizend kilometer verderop. Ook zien we het verschijnsel dat naar mate de landijskap op Scandinavië in omvang toenam, de ijsscheiding zich in de loop van de tijd in oostwaartse richting verplaatste. Hierdoor werd ook materiaal uit andere gebieden aangevoerd. IJstromen uit verschillende gebieden in Scandinavië groeiden aaneen en vormden met elkaar een immens grote landijskap. Niet zichtbaar, maar in fysieke zin wel degelijk aanwezig, vervoerden deze deelstromen elk hun eigen zwerfsteengezelschap, dat aan de rand van de ijskap bij het afsmelten van het ijs werd afgezet. Dit verklaart de soms merkwaardige verschillen in zwerfsteengezelschappen in Noord- en Midden-Nederland.

 


 

 

Saalien_ijsrand

Maximale uitbreiding van het landijs in ons land tijdens het Saalien. Bron: TNO-NITG

 


 

up Terug.

 

 

Het Hondsrugcomplex 

De hoofdaanvoer van het landijs in het Saalien was in ons land voornamelijk noordoost–

zuidwest gericht. Tijdens de allerlaatste fase van de ijsbedekking kwam hier verandering in. Delen van

de landijskap bewogen in een andere richting. Vooral Groningen, Oost-Drente en het oosten van Overijssel hebben

hiermee te maken gehad. Te midden van een grote massa stilliggend, 'dood' landijs stroomde een soort rivier van ijs in een relatief smalle baan vanuit het Noordzeegebied in zuidoostelijke richting en reikte uitwaaierend

over Overijssel tot ver in het Duitse Münsterland. Grote delen van de landijskap waren toen

al inactief geworden omdat de aanvoer uit Scandinavië stagneerde.
 

 

In de laatste fase van de vergletsjering van ons land is het landschap van Groningen en Drenthe ingrijpend veranderd. Een relatief smalle rivier van ijs stroomde vanuit het noordwesten naar het zuidoosten. Als gevolg hiervan ontstond het zandruggenlandschap in Oost-Drenthe.

IJsstromen verzorgen in het randgebied van landijskappen de afvoer van ijs, meestal naar zee. Het zijn drainagesystemen, die enigszins vergeleken kunnen worden met rivierstelsels. De Hondsrug-ijsstroom zal hoogstwaarschijnlijk niet de enige ijsstroom zijn geweest die een belangrijk deel van het ijs van de landijskap in de Saale-ijstijd afvoerde. Het is wel de enige terristrische ijsstroom geweest waarvan de sporen in het landschap bewaard zijn gebleven.

Hondsrugsysteem

Op de kaart zijn de twee stroomrichtingen van het Scandinavisch landijs in Noord-Nederland aangegeven. De voornaamste beweging vond plaats van het noordoosten naar het zuidwesten. Vooral in West-Groningen en in Friesland herinneren tal van landschapsstructuren aan deze ijsbeweging. De rode lijnen op de kaart geven de richting van de jongere Hondsrug-ijsstroom aan. Deze ijsbeweging staat bijna loodrecht op die van de hoofdvergletsjering (blauw).

In rose aangegeven de vier vlakke keileem/zandruggen van het Hondsrugcomplex in Oost-Drenthe. Het ruggenpatroon zet zich in de provincie Groningen in noordwestelijke richting voort, maar is daar voor het grootste deel bedekt door holocene klei en veen.

1) Hondsrug, 2) Tynaarlorug, 3) Rolder of Sleenerrug, 4) Zeyenrug. Iets verder naar het westen bij Norg en Langelo is nog een vijfde rug aantoonbaar. Deze valt echter niet in het landschap op te merken. De aanwezigheid verraadt zich door het voorkomen van Oostbaltische zwerfsteengezelschappen.

 

 

 

 
 

 

 

Als gevolg van het relatief snelbewegende ijs van deze ijsstroom en de druk die het op de

ondergrond uitoefende, zijn in Oost-Drenthe een aantal parallelle

zand/keileemruggen ontstaan, die door laagtes van elkaar gescheiden zijn. Ruggen en dalen samen vormen

het Hondsrugcomplex. De afwisseling van ruggen en dalen ontstond

waarschijnlijk door drukverschillen in het ijs waarbij materiaal in de

laagtes werd weggedrukt in de richting van de ruggen. In de laagtes

tussen de zandruggen ontstonden naderhand de nu bekende stroomdalen

van de Drentsche Aa, het Eelder- en het Peizerdiep.

 

 
 

 

Hondsruglandschap_bij_Onnen Drentsche_Aa_met_zandduinen

Hondsruglandschap bij Onnen, zuidelijk van de stad Groningen.

In het noorden is de Hondsrug betrekkelijk smal en laag. Bij Onnen is de gemiddelde hoogte ca. 8 meter boven NAP. Het landschap is vlak golvend en gestoffeerd door houtwallen, esakkers, graslandjes, bos en heide. Bovendien is het gebied doorsneden van zandwegen. Keileem komt hier overal ondiep in de ondergrond voor. De keileemlaag wordt op de meeste plaatsen afgedekt door dekzand uit de laatste ijstijd.

Beekdallandschap van de Drentsche Aa bij Schipborg (Dr.).

Dit is een van de meest gave beekdallandschappen in Nederland. Het riviertje stroomt hier nog met natuurlijke meanders door een nat, venig beekdal. Op de achtergrond zijn in de beekdalvlakte een aantal lage rivierduinen zichtbaar. De hoogte t.o.v de omgeving maakt dat de waterhuishouding gunstig is voor boomgroei met eiken. Dit is bijzonder voor een nat, moerassig beekdal. De rivierduinen stammen uit het Laat-Weichselien.

 


 

Na het wegsmelten van het landijs bleef in dit deel van Noord-Nederland een wisselend

dikke laag keileem achter. De dikte van de

keileemlaag varieert aanzienlijk. Gemiddeld genomen is de keileemafzetting dikker dan die welke in de hoofdfase van de vergletsjering op de ondergrond werd afgezet. Op sommige plaatsen bereikt de keileemafzetting in het Hondsruggebied een aanzienlijke dikte. Vooral op de noordelijke uiteinden van de

zandruggen van het Hondsrugcomplex is de laag keileem bijzonder

dik; gemiddeld 5 meter en meer. In de stad Groningen bedraagt de keileemdikte hier en daar zelfs tien meter en

meer, oplopend tot 16,5 meter in het centrum van de stad. Halverwege de Hondsrug, bij Gieten en vooral zuidelijk daarvan in Emmen zijn eveneens aanzienlijke keileemdikten vastgesteld. Bij Gieten bedroeg deze minimaal 7 meter en in Emmen lokaal zelfs meer dan 20 meter! Dat in deze gevallen bepaalde glaciale processen een rol hebben gespeeld is duidelijk. Zo werd bij Gieten op de westelijke Hondsrugtak vastgesteld dat de ruim vier meter dikke homogene keileemlaag (vuursteenhoudend Assenkeileem) uit twee afzonderlijke afzettingen bestaat. Beide afzettingen hadden dezelfde zwerfsteensamenstelling en ook in kleur verschilden ze nauwelijks. De onderste keileem was duidelijk veel zandiger dan die erboven. De overgang van beide afzettingen werd gemarkeerd door een dun laagje grof zand dat door secundaire limoniet roestbruin gekleurd was. Opmerkelijk was ook dat talrijke zwerfstenen boven en onder de scheidingslaag, hoewel met vormbehoud, geheel verbrijzeld waren. Bovendien waren in de zool van de bovenste laag keileem talrijke dunne, ietwat uitgesmeerde zandinschakelingen aanwezig. De gemiddeld grote dikte van de keileemafzetting ter plaatse, alsmede deze onderbreking in de keileemsedimentatie duiden waarschijnlijk op onderbrekingen in de ijsaanvoer.


 

 

 

Profiel van een ruim 4,5 meter dikke keileemafzetting bij Gieten. Op ca. 1/4 van onderen is in de grijsblauwe keileem een smalle, bruine, horizontaal verlopende zone zichtbaar. Deze roestband loopt door over de hele profielwand, maar is door het versmeren van de keileem door de bak van de graafmachine niet zichtbaar. Vrij steken was slechts voor een gedeelte mogelijk. Ingedroogd keileem is zo hard als beton.

Het roestkleurig zandig bandje markeert de scheiding tussen twee keilemen met dezelfde Oostbaltische samenstelling. Beide zijn vuursteenhoudend. De onderste keileemlaag is echter zandiger dan die erboven en bevatte bovendien een aantal brokjes wit schrijfkrijt, te herkennen aan de lichtkleurige puntjes rechts op de foto. Opmerkelijk is ook dat veel zwerfstenen aan weerszijden van de zandige scheidingslaag totaal vergruisd zijn. De indruk bestaat dat het zandige tussenlaagje een onderbreking markeert in de afzetting van keileem op de ondergrond, maar dat dit proces na onbekende tijd hervat is. Op meer plaatsen op de Hondsrug zijn aanwijzingen gevonden die op veranderingen in het gedrag van het ijs van de Hondsrug ijsstroom wijzen.

 
 

Flutes_op_IJsland_aan_de_achterzijde_begrensd_door_landijs

Flutes op IJsland. Deze glaciale structuren zijn veroorzaakt door schuivend landijs. Hoewel veel kleiner, zijn ze vergelijkbaar met de zandruggen van het Hondsrugsysteem in Oost-Drenthe. Deze laatste worden vanwege hun grootte wel megaflutes genoemd.

 


 

 

Uit het verspreidingspatroon van de keileem op de Hondsrug en aangrenzende

zandruggen wordt duidelijk dat de ruggen vooral het gevolg zijn van glaciale

deformatie en erosie. De grote keileemdikten op de noordeinden van de

zandruggen en verder ook bij Gieten, Emmen en Klazienaveen zijn een aanwijzing

dat de voortbeweging van het landijs mogelijk een aantal malen gehaperd heeft,

waardoor zich ter plaatse morenemateriaal kon ophopen. Bij Groningen,

Gieten en mogelijk ook bij Klazienaveen zijn aanwijzingen gevonden dat er inderdaad sprake

moet zijn geweest van het tijdelijk stagneren van het ijs van de Hondsrug-

ijsstroom. Het heeft er alle schijn van dat stroomafwaarts in Duitsland randgedeelten van de Hondsrugijsstroom door een dramatische stijging van het waterniveau in het proglaciale Münsterland smeltwatermeer is gaan drijven en vervolgens is gaan afkalven. Dit zou de beweging van de Hondsrugijsstroom kunnen hebben beïnvloed. De stijging van het waterniveau in dit proglaciale meer heeft zich zeker een aantal malen voorgedaan. De stijging van het water was het gevolg van het overlopen van het oostelijker gelegen Weserland smeltwatermeer in dat van Münster.

 


 

 

 

 

Het ijs van de Hondsrug ijsstroom bewoog uitwaaierend in zuidoostelijke richting via Oost-Overijssel tot in het bekken van Münster. De ijsstroom was omringd door een massa landijs dat niet of nauwelijks nog bewoog en sterk aan degradatie onderhevig was. Het vrijkomende smeltwater verzamelde zich in enorme smeltwatermeren o.m. in het Wezerbergland. Periodieke overstorten over de heuvelkam van het Teutoburgerwoud vulden in gigantische watervallen het westelijk ervan gelegen Münsterland smeltwatermeer. Het stijgen van het waterniveau veroorzaakte dat de voorrand van de Hondsrug ijsstroom ging drijven en versterkt afkalfde. Als gevolg hiervan verminderde de tegendruk. Hierdoor zou het ijs van de Hondsrug-ijsstroom periodiek sneller zijn gaan stromen. IJsstromen hebben de neiging om zichzelf in stand te houden, maar de snelheid waarmee het ijs beweegt is aan veranderingen onderhevig. Het meer of minder snel stromen van het ijs heeft stroomopwaarts ongetwijfeld tot gevolg gehad dat de ondergrond in meerdere of mindere mate gedeformeerd en geërodeerd werd. Ook de afzetting van keileem op de ondergrond zal er waarschijnlijk door zijn beïnvloed.

 

 

 

 

up Terug.

 

 

 

 
 
 
 
 
 
 
 
© 2010-heden Kijkeensomlaag.nl
Flag Counter