Het vriendelijk afwisselende zandlandschap van Noord- en
Oost-Drenthe is gevormd in de laatste twee ijstijden. Het gebied
verschilt duidelijk van karakter met de rest van de provincie. De
topografie wordt bepaald door een reeks NNW-ZZO gerichte zand/
keileemruggen, waarvan de Hondsrug de meest oostelijke is.
Landschap op de oostelijke Hondsrugtak bij Exloo (Dr.). | Een venster op het afwisselende landschap van de Noordesch bij Lieveren (Dr.). |
Landschap en morfologie
Landschappelijk gezien zijn de zand/keileemruggen in Oost-Drenthe
het meest interessant. Hierop vinden we de karakteristieke
zanddorpen met hun bouwlanden (essen), omringd door ontginnings-
landschappen, restanten heideveld en bossen. De tussengelegen
beekdalen hebben vooral in het noorden een open karakter.
De moerassige grondslag van de beekdalen was van oudsher zeer
belemmerend voor landbouw en bewoning.
Van de vier zandruggen is de Hondsrug het duidelijkst ontwikkeld.
De oostrand vormt een markante overgang naar het veel lagere en
weidsere Hunzedal. Vrijwel nergens steken ze meer dan vijf meter
boven de tussengelegen beekdalvlakten uit. Het geheel van
zandruggen en beekdalen staat bekend als het Hondsrugsysteem.
Van oost naar west onderscheiden we vijf ruggen:
1) de Hondsrug
2) de rug van Tynaarlo
3) de rug van Rolde, ook wel Slenerrug genoemd
4) de Zeijenrug
5) de rug van Norg
De meest westelijke rug van Norg is topografisch het minst duidelijk in
het landschap op te merken. De ruggen van het Hondsrugsysteem
duidt men weliswaar aan als zandruggen, maar keileemafzettingen
of het verweringsresidu keizand zijn overal aanwezig. Keileem wordt
voornamelijk op de kruinen van de ruggen aangetroffen. Daar is deze
afzetting ook het dikst. Het duidelijkst wordt dit gedemonstreerd op
de noordelijke Hondsrug, waar keileemdikten van 5-10 meter en meer
heel gewoon zijn. De keileemlaag neemt op de flanken van de
zandruggen snel in dikte af. Op de overgang naar de beekdalen wigt
de afzetting uit.
Het Hondsrugsysteem in Oost-Drenthe. 1=Hondsrug, 2=Tynaarlorug, 3=Rolderrug, 4=Zeyenrug. A= stuwwalruggen in Oost-Groningen en in Zuid-Drenthe |
De Hondsrug is van de vier zand/keileemruggen het meest markant en
qua topografie ook het duidelijkst ontwikkeld. Hij begint in het noorden
van de stad Groningen en is over een lengte van ca.70 kilometer tot
voorbij Klazinaveen en Nieuw-Dordrecht in Zuid-Drenthe te vervolgen.
Met een onderbreking ten noorden van de stad Groningen is het
Hondsrugsysteem, zij het enigszins in oostelijke richting versprongen
en bedekt door zeeklei, noordwaarts te vervolgen tot voorbij Baflo.
In het zuiden en midden is de Hondsrug met ruim 20 meter +NAP het
hoogst en met ca. drie kilometer ook het breedst. De andere zandruggen
zijn minder hoog en smaller. Naar het noorden toe neemt de hoogte en
ook de breedte van de zandruggen af. Op de overgang naar de provincie
Groningen raken de ruggen meer en meer bedekt door veen en zeeklei
uit het Holoceen.
Het vriendelijk glooiend karakter maakt dat de Hondsrug door zijn grote
variatie aan deellandschappen toeristisch erg in trek is. Het gebied
staat in feite model voor heel Drenthe. Aan de oostkant grenst de
Hondsrug aan het lage Hunzedal. De steile oosthelling is overal goed
waarneembaar, maar is het mooist zichtbaar in de omgeving van Gieten
en Gasselte. Het verval is hier voor Drentse begrippen spectaculair te
noemen. Over een afstand van amper één kilometer daalt het terrein
meer dan 13 meter!
Oosthelling van de Hondsrug bij Gasselte met zicht op het Hunzedal. |
Minstens zo interessant is de steilrand van de Hondsrug in het
oosten van Annen. Hoewel het uitzicht hier minder weids is, is
het terreinverloop zo mogelijk nog indrukwekkender. Over een traject
van ruim 200m daalt het terrein meer dan zes meter!
Bijzonder is dat de Hondsrug over de volle lengte door een laagte in
tweeën wordt gedeeld. De laagte tussen de beide takken is (was)
in het noorden veelal opgevuld met veen. In het gebied tussen de
plaatsen Eext en Gasselte is de tweedeling onduidelijk. De kruinen
van de westelijke en oostelijk tak liggen ca. één kilometer uit elkaar.
Minstens zo opmerkelijk is dat de keileemafzettingen op beide Hondsrug-
takken van elkaar verschillen. Van oudsher was al bekend dat op de
oostelijke Hondsrug veel meer keien voorkwamen. Dit blijkt gekoppeld
te zijn aan een Oostbaltisch keileemtype (Nieuweschoot/Emmen-keileem)
dat op de westelijke tak veelal ontbreekt.
De zandruggen van het Hondsrugsysteem hebben een opvallend
rechtlijnig verloop. Dit is, gevoegd bij de afwijkende oriëntatie (NNW-ZZO),
in het verleden aanleiding geweest tot veel speculatie omtrent de
ontstaanswijze. Er is wel verondersteld dat de ruggen eindmorenes
uit de voorlaatste ijstijd zijn, of smeltwatervormingen. Ook zien
sommigen er een serie stuwwallen in. Tenslotte wordt de mogelijkheid
van een tektonische ontstaanswijze ook niet helemaal uitgesloten. Uit
seismisch onderzoek blijkt dat in de diepere ondergrond een breukensysteem
aanwezig is dat min of meer in dezelfde NNW-ZZO-richting verloopt.
Onduidelijk is of de beweging van het breukensysteem van dusdanige
invloed is geweest, dat de opvallende structuur van het Hondsrugsysteem
daardoor veroorzaakt is. Zeker is wel dat na het verdwijnen van de
neerwaartse druk van het landijs in de voorlaatste ijstijd de ondergrond
iets is teruggeveerd. Bewegingen van ondergronds gelegen zoutkoepels
hebben daardoor lokaal enig reliëf aan de Hondsrug toegevoegd. Met
name het middengedeelte tussen Gasselte-Borger-Buinen lijkt hierdoor
te zijn beïnvloed.
Niettemin komt in het Hondsrugsysteem vooral een beeld naar voren van
een ontstaanswijze die samenhangt met een landijsbedekking.De
glaciodynamische werking van de zogenoemde Hondsrug-ijsstroom op
het eind van de voorlaatste ijstijd lijkt de voornaamste oorzaak te zijn
waardoor een reeks parallelle zand/keileemruggen in het oosten van
Drenthe is ontstaan.
Glaciale stuwing
In de Hondsrug is op talrijke plaatsen glaciale stuwing vastgesteld.
Ook in de zandrug van Tynaarlo en in die van Rolde is dit het geval.
Afzettingen van fijn zand, leem en klei in de ondergrond zijn op veel
plaatsen verschubd, verschoven en geplooid. Bij graafwerkzaamheden
blijkt dit telkens weer.
Intensief gestuwde grove rivierzanden uit de Formatie van Urk, scherp erosief en discordant afgedekt door een ca. 2,5 meter dikke laag Oostbaltische keileem - N34, afslag Exloo (Dr.). |
Glaciale stuwing kwam een aantal jaren geleden overtuigend aan het
licht in een tweetal bouwputten in de stad Groningen. In het
centrum, naast de Martinitoren, waren zowel keileem als smeltwater-
afzettingen glaciaal gestuwd. Het glacigene pakket was bijna 90 graden
op zijn kant gezet. Funderingsboringen toonden verder aan dat de
onderliggende afzettingen uit de Formatie van Peelo (Elsterien)
minimaal tot een diepte van 23 m intensief gestuwd waren. Niet
duidelijk is of beide stuwingsverschijnselen tegelijk zijn ontstaan.
De gestuwde glaciale afzettingen waren na het vlaktrekken van de
bouwputvloer goed waar te nemen. Vanaf de rand van de bouwput zag
men neer op een 'verticaal' profiel. De strekking van de afzettingen
verliep parallel aan die van de Hondsrug. De stuwing lijkt te zijn
veroorzaakt door laterale ijsdruk vanuit het aangrenzende Hunzedal.
Op de foto is een afwisseling te zien van bijna 90 graden gekantelde afzettingen van smeltwaterzand, keienpakkingen, smeltwatergrind en keileem - Kreupelstraat, Groningen. | Steil gezette afzetting van rossig gekleurd smeltwaterzand uit de Nieuweschoot- keileem. De roodachtig bruine kleur van het zand wordt veroorzaakt door opname van veel componenten uit de Devonische Old-Red zandsteen uit de noordoostelijke Oostzee bij Estland en Letland. De smeltwaterafzetting op de foto maakt deel uit van het kalksteenrijke pakket Nieuweschoot-keileem - Kreupelstraat, Groningen. |
Een tweede ontsluiting lag op de westflank van de Hondsrug in het
westelijke stadscentrum van Groningen, op de overgang naar het
beekdal van de Drentsche Aa. De bouwput werd tot een diepte van
ruim 12 m droog uitgegraven.
Onder afdekking van ca. drie meter blauwgrijze Holocene zeeklei en zeer
grofzandige getijdeafzettingen met veel verslagen veen, waren afzettingen
van fijnkorrelig geelwit tot groengeel en glimmerhoudend zand ontsloten
vergezeld van bandjes zeer dunne laagjes potklei. De afzettingen waren
zeer intensief geplooid en verschoven. Keileem werd alleen in de uiterste
noordoosthoek van de bouwput in ontkalkte vorm aangetroffen (het
Oostbaltische Assen-keileemtype. Elders in de bouwput lag daarvoor
in de plaats een uitspoelingsresidu van zeer grof zand, met glaciaal
grind en enkele zwerfstenen. De laagdikte variëerde van 10-25 cm.
Bodemonderzoek toonde aan dat onder de bouwputvloer, vanaf een diepte
van ca. 35 m, een diapyr-achtige kolom van zeer intensief gestuwde potklei
aanwezig was. Tot minimaal die diepte is in Groningen dus sprake van
glaciale stuwing. Eerder bleek bij de bouw van het markante Gasunie-gebouw
in Groningen ook al dat de Formatie van Peelo, waarop gefundeerd werd, ter
plaatse intensief gestuwd was. Op beide locaties leidde dat overigens tot
problemen en flinke vertragingen in de bouw.
IJstektonische deformatie van glacigene Saale-afzettingen komt dus niet
alleen voor op het noordeinde van de Hondsrug in Groningen, ook in
Oost-Drenthe is dit aangetoond. Deze stuwingsverschijnselen staan echter
los van die in de Formatie van Peelo, waar hierboven sprake van is. Deze
laatste stuwingsverschijnselen zijn overal aanwezig in de ondergrond van de
zandruggen en de beekdalen. Dit maakt duidelijk dat de stuwingsverschijnselen
uit een eerdere vergletsjeringsfase dateren. De gestuwde afzettingen in de
ondergrond van het Hondsrugsysteem zijn aan de bovenzijde overal scherp
erosief afgesneden. Ze worden afgedekt door een discordant pakket
Oostbaltische keileem van wisselende samenstelling en dikte.
Intensief gestuwd zand met leembandjes en zeer dunne laagjes potklei uit de Formatie van Peelo (Elsterien) op de bodem van de bouwput aan de Westerhaven in Groningen. Het zakmes geeft de grootte aan. |
De gestuwde afzettingen hellen in het algemeen naar het noordoosten.
Deze richting staat schuin op de strekking van de zandruggen, die
NNW-ZZO gericht is. Dit impliceert dat het landijs in het Saalien in
een eerdere fase van de vergletsjering niet alleen het gebied in Oost-
Groningen heeft gestuwd, maar dat de stuwingsverschijnselen zich
westwaarts uitstrekken tot onder het Hondsruggebied. Aangetoond is
dat de Formatie van Peelo in het gebied Roden-Leek tot aan de
provinciegrens ook intensief gestuwd is. De uiteindelijke modellering
van het Oost- en Noord-Drentse landschap, waarbij een reeks parallel
verlopende zandruggen en beekdalen ontstond dateert echter uit de
allerlaatste fase van de landijsbedekking van het Saalien.
Onderzoek maakt duidelijk dat binnen het Hondsrugsysteem sprake is
van twee in de tijd van elkaar verschillende stuwingsfasen. Opvallend
daarbij is dat de stuwing van het glacigene pakket alleen is aangetoond
tussen Sauwerd en Winsum, op de noordelijke Hondsrug tussen Haren
en Groningen en bij Gieten. Elders op de Hondsrug zijn tot dusver geen
stuwingen in het keileempakket aangetoond. Dit laatste lijkt ook het
geval te zijn op de overige zandruggen, misschien met uitzondering
van de noordeinden ervan. Waarnemingen in een paar kleine ontsluitingen
bij Hoogkerk (Tynaarlorug) en in de rug van Noord- en Zuidhorn
(Rolderrug) lijken ook op stuwing te wijzen. Nader onderzoek
moet uitwijzen of dit inderdaad het geval is.
Ontsluiting in de keileem van de zuidelijke Hondsrug bij Klazinaveen.
Het lichtkleurige zand onderin is waarschijnlijk fluvio-periglaciaal zand (vroegere Formatie van Eindhoven). Door het ontbreken van kleine glimmerschubjes is het niet waarschijnlijk dat hier Peelozand uit het Elsterien ontsloten is. Boven het zand zijn twee Oostbaltische keilemen ontsloten: onderaan de vuursteenhoudende, bruingrijze Assen-keileem met daar bovenop een dikkere afzetting van inhomogene Emmen-keileem. Deze laatste is rijk aan zwerfstenen. |
De keileemafzetting op de zandruggen bereikt plaatselijk een grote dikte.
Dit is vooral het geval op de noordeinden van de zandruggen bij Groningen,
Hoogkerk en Zuidhorn. In de stad Groningen bedraagt de keileemdikte
gemiddeld tien meter, met een grootste gemeten dikte van 16,5 m!
iets ten noorden van het stadscentrum. De keileemdikten op de noordeinden
van de ruggen kunnen veroorzaakt zijn door ijsdruk, maar waarschijnlijker is
dat ze het gevolg zijn van het stagneren van de ijsbeweging in dit gebied.
Deze veronderstelling wordt gesteund door het feit dat de keileembedekking
op de noordeinden van de zand/keileemruggen laat zien dat hier tevens
sprake moet zijn geweest van glaciale erosie.
Bij Gieten is de Hondsrug in 2010 op de kruising van de N33 en de N34 over
een lengte van ongeveer 500 m doorgraven. Dat gaf een ideale inkijk in de
ondergrond van de Hondsrug. De gemiddelde keileemdikte op de
Hondsrugtak westelijk van de voormalige rotonde bedraagt ca. vier meter.
Het hoogste punt van de Hondsrug ligt echter iets verder oostwaarts, op
de oostelijke Hondsrugtak. Daar is ook de grootste keileemdikte vastgesteld:
minimaal zeven meter! Deze dikte is bijzonder omdat meer naar het zuiden,
richting Gasselte, de keileemdikte veel geringer is of zelfs lokaal op een
laagje keizand na ontbreekt.
Ook bij Klazienaveen, op het zuideinde van de Hondsrug, zijn onlangs vrij
aanzienlijke keileemdikten gemeten. In het profiel waren twee ontkalkte
keileemtypen ontsloten, de onderliggende Assenkeileem met daarop
Emmenkeileem. Op een vrij hoog niveau in de Assenkeileem
waren talrijke smeltwaterpockets en smeltwatertunnels aanwezig. Ze
waren gevuld met zeer fijn geelgrijs smeltwaterzand. Deze smeltwatertunnels
komen overeen met die bij Gieten, Haren en Groningen. Ze lijken op die
plaatsen een oorzakelijk verband te hebben. Op alle drie locaties zijn
aanmerkelijke keileemdikten vastgesteld. Een en ander lijkt te wijzen
op het tijdelijk stagneren van het ijs van de Hondsrug-ijsstroom.
Langs de N33 bij Gieten waren twee afzettingen van Noordhorn-keileem ontsloten, van elkaar gescheiden door een roestig gekleurd grofzandig bandje waarin sleuringsverschijnselen aanwezig waren. De keileem onder de scheidingslaag is zandiger dan die erboven. Beide keilemen zijn door het ijs van de Hondsrug-ijsstroom in twee afzonderlijke fasen afgezet. Merkwaardig is dat de keien onder en boven de scheidingslaag met behoud van hun oorspronkelijke vorm deels gebroken of vergruisd zijn.Vergruisde en gebroken zwerfkeien zijn overigens een veelvoorkomend verschijnsel in de keilemen op Hondsrug. |
De landijsbedekking in het Oost-Drentse landschap
In de tweede helft van het Saalien, meer dan 150.000 jaar geleden, schoof
een landijskap vanuit Scandinavië langzaam in zuidwestelijke richting ons
land binnen en bedekte lange tijd de noordelijke helft ervan.
Lange tijd ging men er van uit dat het landijs zich steeds in zuidwestelijke
richting had bewogen. Dit leidde men af uit terreinvormen en het NO-ZW
gerichte afwateringspatroon in het Groninger Westerkwartier en in
Friesland. Het beekverloop in het aangrenzende Emsland in Duitsland sluit
hierbij aan. Inmiddels is duidelijk dat het vergletsjeringspatroon en de
beweging van het landijs gecompliceerder zijn verlopen.
Uit onderzoek is vast komen te staan dat in Noord-Nederland een aantal
vergletsjeringsfasen kan worden onderscheiden. Tijdens één van deze
fasen is de diepere ondergrond op uitgebreide schaal ijstektonisch
gedeformeerd. In een andere, latere, fase vond de vorming van het
Hondsrugsysteem plaats en zijn grond- en uitsmeltingsmorenes afgezet
die in lithologisch opzicht, maar ook in zwerfsteeninhoud, duidelijke
verschillen vertonen.
Mittelradde bij Hüven in de Hümmling (Emsland).
De Mittelradde is een van de drie beken in de Hümmling in het Duitse Emsland die net als de beken in Friesland een NO-ZW verloop hebben. |
De stuwingsverschijnselen binnen het Hondsrugsysteem waarbij
afzettingen uit de Formatie van Peelo en lokaal ook oudere sedimenten
uit het Vroeg-Pleistoceen betrokken zijn, dateren uit een vroege fase
van de landijsbedekking. De landijsbeweging was toen NNO-ZZW gericht.
In deze vroege fase van het Saalien heeft het landijsfront een tijdlang
in een tamelijk brede zone van Oost-Groningen tot in Oost-Drenthe min of
meer stilgelegen. De stuwingsverschijnselen die in het oosten en noorden
van Drenthe en in Oost-Groningen daarvan het gevolg waren, zijn
tegelijkertijd ontstaan. Later in deze fase is bij hernieuwde aanvoer het
ijsfront verder zuidwaarts opgeschoven, waarbij het gestuwde en
ongetwijfeld reliëfrijke terrein werd overreden en goeddeels genivelleerd.
Een ogenschijnlijk probleem is het Hunzedal ten oosten van de Hondsrug.
Tussen de gestuwde afzettingen in Oost-Groningen en die in het Hondsrug-
gebied bevindt zich een ca. 20 km breed 'gat'. Het tientallen meters diepe
Hunzedal is in aanleg in de laatste fase van de ijsbedekking in het Saalien
door een NNW-ZZO gerichte ijsstroom - dezelfde die het Hondsruggebied
heeft gevormd - in de ondergrond uitgeschuurd. Het Hunzedal fungeerde
als natuurlijke laagte daarna een tijdlang als afvoer van veel smeltwater.
Een en ander had tot gevolg dat de zichtbare samenhang tussen de stuwings-
verschijnselen in Oost- en Noord-Drenthe en die in Oost-Groningen verloren
is gegaan.
De glaciale oorsprong van het dal blijkt ook uit het verloop en de vorm
ervan. Op doorsnede is het dal asymmetrisch met een zeer steile westhelling.
De oosthelling tussen Veendam en Pekela loopt meer geleidelijk op. De glaciale
oorsprong van het dal komt verder ook tot uiting in de aanwezigheid van keileem
op een paar plaatsen.
Rhombenporfier - Zwerfsteen van het Foxholstermeer (Gr.).
Uit het baggergoed van het Foxholstermeer, westelijk van Hoogezand in het Hunzedal kwamen naast rapakivi's ook zwerfstenen van Westbaltische herkomst te voorschijn. |
Bij baggerwerkzaamheden in het Foxholstermeer (Hunzedal), westelijk
van Hoogezand, kwamen zeer veel grijze brokken en kluiten keileem te
voorschijn, vergezeld van grote aantallen zwerfstenen. Sommige
hiervan vertoonden glaciale polijsting en gletsjerkrassen. Een voorzichtige
inschatting wijst erop dat de samenstelling van het zwerfsteengezelschap
gemengd West/Oostbaltisch is, getuige de vondst van een drietal
rhombenporfieren, naast talrijke rapakivigranieten. Rhombenporfieren
zijn uit de Oostbaltische keilemen in het Hondsruggebied niet of nauwelijks
bekend. Ter plaatse van het Foxholstermeer is dus keileem in de ondergrond
aanwezig. Later is op een andere locatie opnieuw zand vanuit het
Foxholstermeer aangevoerd. Smeltwatergrind en door smeltwater afgeronde
zwerfstenen zijn niet aangetroffen, wel opnieuw keileem en veel losse
zwerfstenen.
Een ander argument tegen de interpretatie van het Hunzedal als
smeltwaterdal is het rechtlijnige verloop van de oostrand van de Hondsrug.
Dit rechtlijnige verloop laat zich niet rijmen met een interpretatie als
oeverrand van een grote smeltwaterrivier.
Op het laatst van de ijsbedekking tijdens het Saalien, toen de 'fut' er al uit
was, bewoog een betrekkelijk smalle baan ijs vanuit het noordwesten langs
een traject door de provincie Groningen via Oost-Drente naar het zuidoosten.
Deze zogenoemde Hondsrug-ijsstroom liep via het oosten van Overijssel
helemaal door tot in het Duitse Münsterland. Het gebied aan weerszijden
van de ijsstroom werd voor zover bekend niet of nauwelijks beïnvloed.
Terzijde
De veronderstelde verbreding van de Hondsrug-ijsstroom tot wat wel de 'Hondsrug-Hümmling ijsstroom'
wordt genoemd, is op meerdere gronden niet erg aannemelijk. Vooralsnog is de meest waarschijnlijke
optie dat zich aan weerszijden van de Hondsrug-ijsstroom een massa dood (= stil liggend en aftakelend)
landijs bevond.
Op Antarctica heeft men ontdekt dat te midden van stagnerend of langzaam bewegend ijs relatief smalle banen van ijs voorkomen die sneller stromen. Zo'n 'rivier van ijs' trad waarschijnlijk ook in Noord-Nederland op aan het eind van de Saale-ijstijd. Het relatief snelbewegende ijs heeft de ondergrond destijds dusdanig beïnvloed dat een stelsel van ruggen en laagten is ontstaan, die tegenwoordig het landschap van Oost-Drenthe bepalen. |
Het relatief snel bewegende ijs van de Hondsrug-ijsstroom heeft de
ondergrond sterk beïnvloed. In Oost-Drenthe, maar ook noordelijker,
in de provincie Groningen, hoewel daar minder uitgesproken, ontstonden
langwerpige, gestroomlijnde terreinvormen die men in de geologie flutes
of flutings noemt. Vanwege hun grootte duidt men de zandruggen in Oost-
Drenthe aan als megaflutings. De zandruggen zijn niet ontstaan door
smeltwater, zoals dikwijls in Canada het geval is, maar zijn het gevolg
van glaciale deformatie, sedimentatie en erosie.
De laagten tussen de zandruggen, waarin zich naderhand de bekende
beekdalen hebben ontwikkeld, ontstonden tegelijk met de zandruggen
doordat door drukverschillen in het landijs materiaal werd weggeperst
in de richting van de zandruggen.
Beekdal van de Drentsche Aa bij Schipborg (Dr.) | Beekdal van het Lieversediep bij Lieveren (Dr.) |
Uit onderzoek blijkt dat de Hondsrug-ijsstroom op het laatst van het Saalien niet
in één doorgaande beweging is doorgestoten tot in het Münsterland in Duitsland.
Waarnemingen bij Groningen, Haren, Gieten en Klazienaveen wijzen erop dat de
ijsbeweging zeker enige malen stagneerde, waardoor op die plaatsen een aanrijking
plaats vond van glacigeen materiaal.
Het stagneren van de ijsstroom ging waarschijnlijk gepaard met het wegsmelten
van het landijs, ook aan de onderzijde. Dit zou de oorzaak zijn waardoor meer
keileem op de ondergrond is afgezet. De aanwezigheid van smeltwaterafzettingen
en smeltwatertunnels op een iets hoger niveau in de Noordhorn- en Assen-keileem
bij Groningen, Gieten en Klazienaveen lijkt hier op te duiden. Verder onderzoek
moet meer duidelijkheid verschaffen.
Terzijde
Bij keileemtypen wordt onderscheid gemaakt tussen kalkhoudende en kalkvrije typen. Het ontbreken
van kalk in het Assen-keileemtype is het gevolg van verwering en uitloging. Het onverweerde,
kalkhoudende type staat bekend als Noordhorn-keileem. Beide typen vormen in feite dezelfde
keileem.
Conclusie
De ondergrond van het Hondsrugsysteem in Noord- en Oost-Drenthe is
intensief gestuwd. Bij de stuwing zijn afzettingen uit de Formatie van
Peelo (Elsterien) en grofzandige rivierafzettingen uit het Midden- en het
Vroeg-Pleistoceen betrokken (Formaties van Urk, Appelscha en mogelijk
ook die van Peize).
Glaciale stuwing is tot minimaal 35 m diep in de ondergrond aangetoond
(Westerhaven en Gasuniegebouw, Groningen). De gestuwde afzettingen
in Oost-Drenthe vormen een eenheid met de stuwingsverschijnselen in
Oost-Groningen. Ze ontstonden al in een vroege fase van de landijsbedekking
in het Saalien.
Het oostelijk van de Hondsrug gelegen Hunzedal is tegen het einde van
het Saalien tegelijk met het Hondsrugsysteem ontstaan. Door glaciale erosie
werd een ca. 20 km breed en enige tientallen meters diep dal uitgeschuurd.
De hierboven genoemde stuwingverschijnselen in Oost-Groningen en
Oost-Drenthe zijn door de vorming van dit dal los van elkaar komen te staan.
Het Hunzedal ter hoogte van Annen is bijna 40 m diep. Opvallend is de zeer steile begrenzing met de Hondsrug. De asymmetrische U-vormige doorsnede van het Hunzedal is ontstaan door glaciale uitschuring. Na het verdwijnen van het landijs is door gelifluctie veel morenemateriaal hellingafwaarts gegleden. Het hellingmateriaal vormt onderin het dal een dikke stenenrijke laag met veel grind. Op de Hondsrug is ontkalkte Oostbaltische keileem (Emmen-keileemtype) aanwezig. De stenenrijke laag in het Hunzedal bevat veel Ordovicische en Silurische kalkstenen. Zij vormen een aanwijzing dat de Emmen-keileem op de Hondsrug oorspronkelijk eveneens kalkrijk was (Nieuweschoot-keileemtype), maar door verwering en uitloging zijn kalkgehalte heeft verloren. |
Er zijn duidelijke aanwijzingen dat het ijs van de Hondsrug-ijsstroom ter
hoogte van de noordeinden van de huidige zandruggen en verder ook bij
Gieten en Klazienaveen een tijdlang stagneerde.
Stroomopwaarts in de provincie Groningen zet het Hondsrugsysteem zich
voort tot voorbij Baflo, zij het dat het ruggenpatroon minder duidelijk
ontwikkeld is en iets naar het oosten is versprongen. De relatief grote
keileemdikten zijn te verklaren doordat het meegevoerde gletsjerpuin zich
tijdens de stilstandsfasen van het ijs kon ophopen. Nadat het ijs weer in
beweging kwam werd het afgezette morenemateriaal gedeformeerd en
tegelijkertijd geërodeerd. Het is niet onmogelijk dat de ijsbeweging van de
Hondsrug-ijsstroom in gang gezet werd door smeltwaterdoorbraken van het
grote Wezer-smeltwatermeer naar het westelijker gelegen grote Münsterland-
smeltwatermeer.
Water uit het Wezer-smeltwatermeer is enige malen overgelopen in het Münsterland- smeltwatermeer. De niveauverhoging die daar het gevolg van was zou stroomopwaarts telkens een versnelde beweging van het landijs in gang gezet kunnen hebben. |
De oorzaak van de merkwaardige richtingverandering van het landijs op het
laatst van het Saalien is nog steeds niet duidelijk. Het is zeker niet
het gevolg van het botsen van het Scandinavische landijs met de ijskap
die op Schotland en delen van Engeland lag. De voornaamste ijsaanvoer
kwam op het laatst van het Saalien uit het Oostbalticum. Het bereikte
via de zuidelijke Oostzee het Noordzeegebied. Daar vormde het Oostbaltische
ijs een grote lobvormige uitstulping van de Scandinavische ijskap.
Speculatief?
Zeker, maar misschien waren verschillen in massabalans van het landijs,
een versterkte ijsafvoer door het overlopen van smeltwatermeren in het
Münsterland, waarbij het afkalvingsproces van ijs sterk werd bevorderd, factoren
die in het randgebied van de ijskap de drainage van landijs op een effectieve
manier in de hand werkten. Dit kan de oorzaak zijn waardoor vanuit een ogenschijnlijk
onverklaarbare richting een ijsstroom op gang kwam die tot het ontstaan
van het Hondsrugsysteem in de provincies Groningen en Drenthe heeft geleid.