Samen met dit oude zand behoor je tevens een zwarte kleisoort te noemen. Beide zijn namelijk in dezelfde tijd ontstaan toen het klimaat hier weer eens bar en boos was. Van beide grondsoorten vormt het zand de hoofdmoot. Het is nogal fijnkorrelig en meestal erg licht van kleur: wit, groenwit, geel zijn de voornaamste tinten. Bij kinderen is het favoriet vanwege zijn zandbakkwaliteit. In vochtige toestand is het namelijk prachtig bouwzand; je kunt er complete forten van bouwen. Droog loopt het echter als water tussen je vingers door. Kinderen noemen dat ‘zuurzand. Waarom is mij niet bekend maar wel dat deze uitdrukking al vele tientallen jaren lang door generaties kinderen wordt gebruikt. In het fijne zand zitten kleine glinstertjes. Vooral in zonlicht valt dit op.

Op het Balloërveld ligt het glinsterzand uit het Elsterien over grote delen aan de oppervlakte.

Van dit glinsterzand en van de potklei, want zo wordt deze kleisoort genoemd, zijn in onze bodem hele dikke pakketten afgezet, vaak vele tientallen meters. Het merkwaardige is dat beide grondsoorten altijd in brede geulen in de ondergrond voorkomen, alsof het om begraven rivierbeddingen gaat. Toch zijn de geulopvullingen niet op te vatten als restanten van oude rivieren. Ze zijn namelijk gesloten, d.w.z. ze beginnen plotseling, vertakken zich en houden na enige tientallen kilometers even plotseling op. Merkwaardig is ook dat de geulen samen een noord-zuid georiënteerd systeem vormen. Nog merkwaardiger is dat deze geulen niet alleen in de ondergrond van Drenthe en Groningen voorkomen, ook nog een heel eind daaraan voorbij zijn ze aanwezig, naar het oosten tot in Polen toe. Een dergelijk geulensysteem kan daarom nooit door een gewoon rivierstelsel zijn achtergelaten.

Duidelijk is dat zowel zand als potklei ijstijdafzettingen zijn en ook dat het smeltwatervormingen zijn. Hoe een dergelijk, honderden kilometers breed, ontwikkeld geulensysteem met zijn opvulling te verklaren, is geen eenvoudige zaak. Al helemaal niet sinds wij weten dat de geulen vaak meer dan 100m diep zijn; de diepste zelfs meer dan 500m! Geen rivier die dat ooit heeft kunnen presteren, ook smeltwaterrivieren niet. Toch zijn de geulen in de ondergrond van Groningen en Drenthe realiteit en zijn ze met smeltwatersedimenten opgevuld. Een raadsel, of toch niet?

De afzettingen uit de Elster-ijstijd komen voor in noord-zuid gerichte geulen (rood). De grens van het landijs is door een blauwe stippellijn aangegeven.

De Elster-ijstijd
Bovengenoemde zand- en kleiafzettingen zijn gevormd in de Elster-ijstijd, op zijn Frans ook wel ‘Elsterien’ geheten. De afzettingen (glinsterzand en potklei) in ons land uit de Elstertijd rekent men in de geologie tot de Formatie van Peelo. In de jaren zeventig van de vorige eeuw konden de lagen uit deze ijstijd in een sluisput bij Peelo diepgaand worden onderzocht.

In de sommige literatuur en in schoolboeken staat de Elster-ijstijd vaak nog als de ‘derde ijstijd’ aangeduid, maar dat is sterk verouderd. Onderzoek heeft aangetoond dat er in de laatste 2,5 miljoen jaar op zijn minst 23 afzonderlijke ijstijden zijn opgetreden, van elkaar gescheiden door kortstondige perioden waarin het klimaat warmer was. De Elster-ijstijd (-475.000 - 250.000) was de op drie na laatste uit deze lange rij.

Lange tijd verkeerde men in de veronderstelling dat het Scandinavische landijs alleen in de voorlaatste Saale-ijstijd, zo’n 150.000 jaar geleden, ons land bereikte. Boringen hebben uitgewezen dat ook tijdens de eerdere Elster-ijstijd in ieder geval het noorden van ons land door landijs bedekt was. Als bewijs voor een ijsbedekking geldt namelijk de aanwezigheid van keileem in de bodem. Keileem is een leemachtige grondsoort bestaande uit vermalen rotsgesteente, klei, zand, grind en stenen. In een paar diepere boringen in ons gebied is keileem uit de Elsterperiode aangetroffen. Dat maakt duidelijk dat ons land niet een maar op zijn minst twee ijsbedekkingen heeft ondergaan.

Hoe het landschap er ten tijde van de Elster-ijstijd uitzag weet niemand. Alle belangrijke contouren in ons huidige landschap ontstonden namelijk in de twee ijstijden daarna. De ijsbedekking in de Saale-ijstijd en de processen in de daarop volgende Weichsel-ijstijd hebben alle sporen van de Elster landijsbedekking opgeruimd of op zijn minst toegedekt. Alleen waar erosie de afzettingen heeft blootgelegd of waar door ijsstuwing bodemlagen zijn opgedrukt, komen de Elster zand- en kleilagen aan de oppervlakte.

De Formatie van Peelo aan de oppervlakte
Van de aanwezigheid van zandlagen uit de Elster-ijstijd merk je in het landschap weinig of niets. Toch ligt het materiaal over grote delen van de Hondsrug aan de oppervlakte. Vooral op de oosthelling naar het Hunzedal is dit het geval. Ook op het bekende Balloërveld bij het Drentse Rolde spelen kinderen ermee in de uitgestoven zandkuilen. En als er ergens aanvul- of ophoogzand voor bouwwerkzaamheden of wegenaanleg nodig is, dan is dat in de meeste gevallen ook Elsterzand, opgezogen in zandputten bij Ubbena, Amerika in Drenthe en in Friesland in de Weperpolder achter Veenuizen.

Hoewel de potklei maar op enkele plaatsen aan de oppervlakte ligt, is het desondanks bekender dan het glinsterende, fijnkorrelige witte zand. Dat heeft vooral met emotionaliteit te maken, veroorzaakt door een paar onhebbelijkheden van de klei. Vroeger wilde op een enkele verdwaalde boer na, niemand in een gebied wonen waar potklei lag. De grond viel door zijn zwaarte eenvoudig niet te bewerken, maar wat nog veel erger was, het regenwater stagneert op de kleigrond. Met goed fatsoen viel er voor een boer geen bestaan op te bouwen. Nu zijn er hele woonwijken met tuinen op aangelegd. En dat merkt men. Voor regenwater is de potklei vrijwel ondoorlatend. Men woont daar in het natte jaargetijde dan ook met veel water onder de voeten.

Aan het Oosteinde in Roden ligt de potklei nagenoeg aan de oppervlakte. De doorlaatbaarheid voor regenwater is vrijwel nihil.

Waar de potklei aan de oppervlakte ligt valt de grond moeilijk te bewerken. Potklei is een zeer zware, compacte kleisoort. Een kluit aan de schep moet je er met de voet afschuiven en eenmaal onder de schoenen laat het zich maar met moeite verwijderen. Potklei is net een kleverige, kauwgum-achtige polijstpasta, zo fijn smeerbaar is het. Echter, eenmaal droog is het steenhard, harder nog dan de zware Groninger knikklei. Vandaar ook dat de potkleigebieden in de Middeleeuwen weinig of niet werd bewoond.

Behalve een paar kleine voorkomens in Noordoost-Drenthe liggen de belangrijkste potkleigebieden rond Roden, Foxwolde, Roderwolde en Nietap/Leek. Het gebied daar ligt vrijwel geheel in gras. Bij Foxwolde en Roderwolde is maar op een paar plekken is een dunne laag (dek)zand boven de klei aanwezig waarop men vroeger gewassen op kon telen, de rest van het gebied was te nat en eigenlijk alleen maar geschikt voor veeteelt.

Verweerd is potklei grijs, geelbruin of grijsgroen met gele en bruine roestvlekken. Dieper in de grond verandert de kleur al snel in donkergrijszwart en dat blijft het tot de klei naar onderen toe ‘op’ is. En dat is op veel plaatsen pas op tientallen meters diepte het geval. Toch is niet alles kommer en kwel, potklei had en heeft ook zijn positieve kanten. Ten eerste bepaalt deze grondsoort het aanzien van een aantal bijzondere landschappen in Noord-Drenthe. Vooral de oversteek van het Lieversche Diep bij Lieveren is illustratief. Het beekdal is daar door de aanwezigheid van de potklei zeer smal, niet meer dan zo’n 100m. Opvallend zijn de tamelijk steil oplopende dalflanken.

De oversteek van het Taarlosediepje - een zijtak van de Drentsche Aa - tussen Balloo en Loon is landschappelijk al even opmerkelijk. De es van Balloo loopt vrij steil af naar de beek en loopt aan de overzijde richting Loon weer steil op. In beide situaties is potklei de oorzaak van de smalle doorgang. De klei biedt bijzonder veel weerstand aan de eroderende werking van het beekwater. Waar de kleisoort dieper ligt of zelfs afwezig is verbreedt het beekdal zich sterk.

Ook opzij van de zuides van Gasteren, naar het dal van het Gastersediep, ligt een gebied in potklei. Goed te zien is dat regenwater slecht naar de ondergrond weg zijgt. De begreppeling van een paar graslandpercelen daar is nauw om het regenwater beter af te voeren.

Een andere - zeg maar economisch - positieve kant van de potklei is zijn geschiktheid om er potten en belangrijker nog, stenen van te bakken. Bij Nietap en Winschoten is deze kleisoort nog tot in de vorige eeuw in een paar groeven gedolven. Potklei werd ook gegraven door lekebroeders en monniken van het voormalige St.Bernhardklooster van Aduard. Dat is weliswaar al heel wat jaren geleden, maar het blijft bijzonder omdat men bij wijze van spreken aan de achterdeur van het klooster in Aduard geschikte klei voor het opscheppen had. Waarom dan toch in de Middeleeuwen klei graven in een in die tijd zo’n afgelegen en verlaten gebied als Foxwolde? Het antwoord is eenvoudig: Bij Nietap was voor het bakken van stenen brandstof voorhanden in de vorm van veen. Het klooster had grote bezittingen in deze streken, waaronder ook uitgestrekte stukken veenland. Met de turf werden de veldovens gestookt, waarmee men de potkleistenen kon bakken. De nabijheid van het Peizerdiep, dat overigens verbonden was met het gegraven Aduarderdiep, bracht de stenen bij het klooster aan de voordeur.

Maar er was nog een andere reden waarom het klooster in het Noordenveld actief was. Veldnamen bij Nietap als ‘Ter Helle’ (=Terheyl) en het ‘Vagevuur ‘ duiden op minder aantrekkelijke zaken. Het klooster in Aduard behoorde tot de orde van de Cisterziensers, een religieuze gemeenschap waar orde en regels zeer streng waren. Monniken brachten de dag door met bidden en mediteren. Lekenbroeders waren hier voor een deel van vrijgesteld. Maar voor je het wist had je wel op een of andere manier tegen de regels gezondigd. Het verhaal wil dat men daarvoor boete moest doen.

 In ernstige gevallen bestond dit uit een verbanning naar het gebied rond Nietap en Foxwolde. Eén middagje potklei graven met een slechte schep en je weet voorgoed wat deze monniken weken en misschien maandenlang hebben moeten ondergaan. Nee, het was geen pretje daar in het Nietapse Natuurschoon, waar het natuurgebiedje van het Vagevuur zich bevindt. Het veen daar is allang verdwenen, maar de oude kleiputten bij Foxwolde, waar de potklei is gegraven, zijn hier en daar in het Kleibosch bij Foxwolde nog goed zichtbaar.

Hoe is het geulsysteem met zijn afzettingen ontstaan?
Terug naar het raadsel van de vorming van de geulen in de ondergrond met hun zeer dikke zand- en potkleiafzettingen.

Om dergelijke diep uitgeschuurde gesloten geulsystemen te verklaren wordt door sommige geologen wel gedacht aan het omlaag storten van gigantische hoeveelheden smeltwater, wellicht van hoogten van enige honderden meters. Het is bekend dat zich op ijskappen smeltwatermeren kunnen vormen soms met een inhoud van vele kubieke kilometers water. Deze smeltwatermeren kunnen in de instabiele frontzone van het landijs via spleten en scheuren leeglopen. Stromend water heeft tot gevolg dat het ijs waarlangs het water stroomt zeer snel wegsmelt. Men vermoedt dat dergelijke smeltwatermeren tijdens de Elster-ijstijd her en der op en in het landijs aanwezig zijn geweest en dat ze ook zijn leeggelopen. Dit moeten zeer indrukwekkende watervallen van ijskoud water zijn geweest.

Een van de redenen waarom het Elster landijs in ons land weinig sporen van zijn aanwezigheid heeft achtergelaten zou kunnen zijn dat het ijs waarschijnlijk een veel grotere dikte had dan tijdens de Saale-ijstijd. Ook is het waarschijnlijk zeer schoon ijs geweest met weinig gesteentemateriaal. Hoe dan ook, het neervallende water heeft de ondergrond met onvoorstelbare kracht uitgekolkt en het losgewerkte zand uit de ondergrond met geweld meegevoerd. Nadat het water uit de smeltwatermeren was weggelopen vulden de uitgekolkte geulen zich op met zand en klei. Opvallend is dat onderin de geulen doorgaans zeer grof zand is afgezet. Verder naar bovenkomt vooral fijn zand voor met zeer veel kleine glimmerblaadjes. Bovenin zijn vooral de fijnste bestanddelen afgezet: de potklei.

De laatste jaren is men echter steeds meer geneigd bovengenoemde ontstaanswijze te vervangen ten faveure van uitschuring door het landijs zelf. Recente onderzoekingen aan ijsbewegingen op ijskappen hebben laten zien dat ijs door zijn grote druk lokaal in staat is zich samen met smeltwater geulvormig in de ondergrond in te schuren. Dieptes tot meer dan 300m zijn daarbij goed mogelijk. Niet helemaal duidelijk is hoe in dit geval de opvulling van de geulen is verlopen. Merkwaardig is ook dat dergelijke geulvormingen niet zijn opgetreden tijdens de landijsbedekking in de Saale-ijstijd. Al met al lijkt het er op dat de gedragingen van de landijskappen in beide ijstijden in ons land volstrekt verschillend zijn geweest.

Harry Huisman

Glinsterzand en zwarte klei
© 2010-heden Kijkeensomlaag.nl
Flag Counter