Sommige van die keien hebben iets meer dan gewoon een steen te zijn. Zij vertellen een bijzonder verhaal over hun herkomst en hun belevenissen in de ijstijd. De steen in dit verhaal is van dat laatste een prachtig voorbeeld. De kei is namelijk volstrekt uniek. Nergens in Nederland vind je op een openbare plaats een vergelijkbaar voorbeeld.

De zwerfkei staat sinds 1953 rechtop in het grasveld voor de ingang van het sportveld aan de Onnerweg in Haren.

In de loop van de tijd zijn vele duizenden mensen aan de steen voorbij gelopen waarschijnlijk zonder zich iets anders te realiseren dan dat het een grote kei is. Maar zoals gezegd, die zijn er wel meer en na twee keer zie je hem ook niet meer staan. Zo gaan dat soort dingen.

Het bijzondere van de grote zwerfkei op het grasveld is dat na ruim vijftig jaar nog te bepalen is hoe hij destijds in de Harener bodem lag voordat hij werd opgegraven en, welke zijde van de steen naar het westen was gekeerd . Maar er is meer. De steen laat ook zien hoe hij oorspronkelijk in Scandinavië in de vaste rots heeft gezeten.

Barre tijden
Allereerst iets over de omstandigheden in dat verre verleden. In de voorlaatste ijstijd was er in grote delen van Noord- en Noordwest-Europa sprake van een bar klimaat. In de geologie noemt men deze periode wel het Saalien of Saale-ijstijd. Het valt moeilijk voor te stellen, maar op het hoogtepunt van deze ijstijd lag er op Scandinavië een geweldig grote ijskap die in het centrum ruim 3000m dik moet zijn geweest.

Het Scandinavische ijs had zich op een gegeven moment zover naar het zuiden uitgebreid dat het ook een tijdlang grote delen van Nederland bedekte. Bij het voortschuiven heeft het ijs de ondergrond op een ingrijpende manier beïnvloed. Dikke zand- en kleilagen werden verfrommeld en in grote bulten opzij geschoven. Deze stuwheuvels vormen momenteel onze mooiste natuurgebieden. Denk maar aan de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de ’bergen’ in Overijssel.

De maximale ijsuitbreiding tijdens het Saalien (Saale-ijstijd). Nederland was destijds duizenden jaren achtereen bedekt door een vele honderden meters dik pakket landijs. Met het ijs kwam ook de grote kei van Haren mee. Zijn ‘Heimat’ is in rood aangegeven. De blauwe stip is de plaats waar hij is gevonden.

In ons gebied ging het er allemaal wat minder spectaculair aan toe. De ondergrond bestond destijds voornamelijk uit afzettingen met fijnkorrelige zanden. Daar gleed het ijs veel makkelijker overheen dan over grove, grindhoudende zanden, zoals die veel in Overijssel, Gelderland en Utrecht voorkomen.

Wel hebben wij de Hondsrug aan de ijsbedekking in de voorlaatste ijstijd overgehouden plus nog een paar zandruggen westelijk daarvan. En bergen? Ja, die ook. Denk maar aan de Esserberg en de Kemkensberg. Die zijn respectievelijk zo’n 8 en 7meter hoog! Ja, Groningers zijn en blijven een bescheiden volkje. Hoewel, Groningens hoogste berg ligt op de Duitse grens, oostelijk van Sellingen. Zijn naam? De Hasseberg of Hasselberg zoals de Duitsers hem noemen. Zijn hoogte? 13m!

Wat is het voor steen en waar komt hij vandaan?
Toen het klimaat warmer werd smolten de massa’s ijs weg. Wat achter bleef was een dikke laag gletsjerpuin: een chaotisch mengsel van klei, zand, grind en stenen, dat we keileem noemen. Keileem vormt de ondergrond van Hondsrug en daaruit is ook de grote kei bij het sportpark afkomstig.

De steen kwam te voorschijn uit een bolle zandakker aan de Nieuwlandseweg in Haren. Hij lag daar al jaren in de grond. De boer/eigenaar wist van zijn vader precies waar hij de ploeg moest optrekken om de steen niet te raken.

Bij het bouwrijp maken van het sportpark heeft men de akker aan de Nieuwlandseweg afgegraven om het vrijkomende zand te gebruiken voor het egaliseren en het ophogen van het sportpark.

De grote kei is van een roodachtige granietsoort. Nu komen er wel meer rode granieten voor in Zweden en Finland maar van deze steen is bekend waar hij vandaan komt. Op de overgang van de Botnische Golf naar de Oostzee waar Finland het dichtst bij Zweden ligt heb je een gebied met allemaal eilanden. Het staat bekend onder de naam Åland-eilanden. Naast de bekende rapakivigranieten komen daar ook granieten voor van het soort dat met de grote steen overeen komt. Dat betekent dat de kei van een plaats komt die zo’n 1500km van Haren vandaan ligt!

Biotietgraniet van Haren. De hoofdmassa bestaat uit lichtkleurige veldspaat. De zwarte spikkeltjes zijn van ijzerglimmer (Biotiet). De rookgrijze klodders bestaan uit kwarts. Deze mineralen samen vormen graniet. Veldspaat in graniet bestaat doorgaans uit twee soorten: kaliveldspaat en plagioklaas. Deze laatste is altijd het lichtst van kleur, in dit geval wit.

Wat is er bijzonder aan de steen?
Als uitgangspunt nemen de voorkant van de steen waar de naam van het sportpark in gebeiteld is.
De kei staat rechtop met de punt naar boven. In tegenstelling tot de keien bij de ingang is de grote kei nauwelijks afgerond bij het transport. De oorspronkelijke vorm van de steen zoals hij destijds door het ijs uit de granietrots is losgebroken, is nog goed te herkennen. Vooral op het breukvlak aan de zijde die naar de ingang gekeerd is, zijn de splijtreten nog goed te zien.

Nu hebben granietrotsen de naam ongenaakbaar hard en massief te zijn. Dat is maar ten dele waar. Alle granietrotsen zijn doortrokken van scheuren. Die noemt men diaklazen. Diaklazen komen in alle soorten rots voor. Gewoonlijk zie je er niets van, maar het zijn wel de zwakke plekken waarlangs het gesteente makkelijk splijt. Bij het winnen van gesteenten in groeven maakt men van deze breuken dankbaar gebruik.

De kei heeft een tweetal loodrecht op elkaar staande breukrichtingen waardoor hij in zijn omtrek nagenoeg rechthoekig is. Aan de rechterzijde is zo’n breuk nog prachtig te zien. De steen begint daar al flink te verweren, waardoor er in de toekomst wel weer een plak van af zal splijten. Dat de steen niet zoals de meeste anderen is afgerond betekent dat hij op een hoger niveau in het gletsjerijs is vervoerd, waarbij hij vrijwel de gehele reis weinig of geen schurend contact met andere zwerfstenen heeft gehad.

Het brok graniet is in de ijstijd door de geweldige trekkracht van het vastgevroren gletsjerijs uit het rotsverband losgescheurd. Aan de rechter zijkant van de steen herkennen we het oorspronkelijke rotsoppervlak. Het is enigszins bultachtig ruw/glad afgeschuurd doordat het schuivende ijs over de steen bewoog en het oppervlak tegelijk afschuurde. Dat kun je niet alleen zien maar ook voelen, vooral als je met de hand over het oppervlak beweegt. Je voelt dat die kant in een bepaalde richting veel gladder is.

Stuivend zand heeft de onderrand van de kei in de laatste ijstijd gezandstraald, waardoor een gladde rand is ontstaan.

Helemaal interessant is de smalle zijde aan de andere kant. De opstaande voorrand is vrijwel over de volle lengte afgerond en enigszins glanzend gepolijst. Met strijklicht zie je dwars op de lengterichting allemaal ondiepe uitgesleten groeven. De overgang naar de vlakke voorzijde toont een vrij scherpe rand. De gepolijste zone is maar een kleine 10cm breed.

Direct ‘om de hoek’ aan de voorzijde van de steen zie en voel je dat de steen daar een aantal napvormige ondiepe kommen vertoont. Even goed kijken, want ze onduidelijk begrensd. Zowel de glimmende rand als de kommen zijn door hetzelfde proces gevormd: verstuivend zand!

Het is hetzelfde proces dat ook aan stranden wordt waargenomen, namelijk dat zandkorrels door de wind worden weggeblazen. De korrels springen en huppelen voor de wind uit waarbij ze voortdurend de grond raken alvorens verder te worden geblazen. Dat verstuiven gebeurde in de laatste ijstijd ook op grote schaal.

In de periode van 29.000 tot zo’n 14.000 jaar geleden was het klimaat hier weer eens bar en boos. Wel reikte het landijs in deze voorlopig laatste ijstijd maar tot Hamburg, maar dat betekende niet dat het klimaat hier milder was. In tegendeel, de gemiddelde juli-temperatuur kwam nauwelijks boven nul uit. De vorst zat het hele jaar door tot op grote diepte in de grond. Planten groeiden er toen in deze omgeving niet of nauwelijks.

In een vergelijkbaar landschap als op de foto heeft de steen in Haren zijn gelegen. Barre tijden met vel stuivend zand.

Door de vrieskou vroor het bodemoppervlak volkomen droog en met de hevige winden in die tijd verstoof er daardoor heel veel zand. Onze steen lag toen volkomen vrij aan de oppervlakte. Alleen de onderzijde was vastgevroren aan de zandige bodem.

Het verstuiven van zand en het botsen van de zandkorrels tegen de onderrand van de steen heeft de die kant helemaal afgeschuurd, gegroefd en ook enigszins gepolijst. Door luchtturbulentie is ook wat zand onder de steen weggeblazen. Door het rondtollen van de zandkorrels zijn daar napvormige kommen gevormd.

Nu de kompasrichting van de steen. Hoe weten wij nu welke zijde van de steen naar welke windrichting was gekeerd. Hoewel er destijds geen mens bij was, is toch met vrij grote zekerheid te zeggen dat de zijde met de afgeschuurde onderrand naar het westen was gekeerd. De wind moet in het laatste deel van de ijstijd voornamelijk uit die richting hebben geblazen en niet uit het noorden zoals vaak gedacht werd.

Deze wetenschap danken we aan een groot ijstijdduin in het Hunzedal oostelijk van Annen. In de Annergroenlanden ligt een gebied dat men ‘De Bulten’ noemt. De bulten daar zijn de vergraven restanten van een kilometers groot hoefijzervormig paraboolduin dat daar in de zeer koude Sahara-achtige zandwereld in het laatst van de ijstijd is gevormd. Beide einden van het paraboolduin wijzen naar het westen, hetgeen betekent dat de wind voornamelijk uit die richting kwam. Het hoefijzerduin wijst ons dus op een overwegende windrichting die westelijk was. Aangezien zowel duin als de afgeschuurde onderrand van de kei in Haren pas na zeer lange tijd ontstaan, kunnen we zeggen hoe de steen in Haren in de grond gelegen heeft. De zijde met de gebeitelde naam erop was de oorspronkelijke onderkant van de steen. De kant met de gladde onderrand lag naar het westen, dus richting sportpark.

Pas op het allerlaatst in de ijstijd is de kei door aanvoer van stuifzand geleidelijk helemaal bedekt geraakt met zand, waardoor hij in de duizenden jaren daarna aan het zicht onttrokken bleef. Gelukkig maar, want de Hunebedbouwers zouden in hun nopjes zijn geweest met zo’n platte kei.

Hunebedden denkt U? Ja, hunebedden. In Glimmen hebben er twee gelegen en het is niet uitgesloten dat gezien de rijkdom aan stenen er in Haren en wellicht ook in Helpman hunebedden hebben gelegen. Dat we die, en die in Glimmen niet meer kennen komt omdat men de hunebedden in het verleden als steengroeven heeft geëxploiteerd. Wie weet zijn de fundamentstenen van de kerk van Haren wel van die verdwenen hunebedden afkomstig.

Al met al hebben we met de grote kei voor het sportpark in Haren een mooi geologisch monument uit een tijd dat zich in deze contreien geen mens ophield. Dat je desondanks aan de steen een interessant verhaal kunt ontfutselen is mooi meegenomen. Een kijkje waard dus, vooral nu het ontsierende bord voor de steen is weggehaald.

Harry Huisman

© 2010-heden Kijkeensomlaag.nl
Flag Counter