Bronstijd
Deze periode (2100 – 800 v.Chr.) vangt aan met de introductie van een
tot dan toe onbekend materiaal: het metaal brons. De superioriteit van
deze legering van koper en tin verdrong vuursteen geleidelijk naar het
tweede plan, hoewel de stenen werktuigen in deze periode zeker niet uit
de ‘gereedschapskist’ verdwenen.
![]() |
![]() |
Bronzen gereedschappen werden in de bronstijd overal in Europa gemaakt. Met goot het gesmolten koper/tinmengsel in vormen om zo allerlei gebruiksvoorwerpen en ook wapens te maken. | Bronzen kokerbijl |
Koper kende men al veel langer. Al zo’n 4500 v.Chr. maakte men er op
de Balkan bijlen en messen van. Maar koper is als materiaal voor wapens
en gereedschappen te zacht. De uitvinding van het arsenicumbrons zo’n
3000 v.Chr. bracht verbetering. Het echte brons van koper en tin kwam
pas omstreeks 2100 v.Chr. op de markt.
Om koper makkelijker te kunnen gieten voegde men in het oude Egypte
tin toe. Dit was het begin van het bronstijdperk. Niet veel later paste
men ook elders giettechnieken toe, waarbij het gesmolten metaal in
mallen werd gegoten. Bijlen, hamers, messen, speerpunten en zwaarden
waren door hun scherpte en hanteerbaarheid veel effectiever in het gebruik
dan koper of vuursteen.
![]() |
![]() |
Bruin gepatineerde vuurstenen sikkel | Grijsbruine sikkel van vuursteen |
![]() |
![]() |
Vuurstenen dolk | Zogenaamde tongdolk van vuursteen |
N.B. Alle vuurstenen artefacten die in dit en vorige hoofdstukken zijn afgebeeld zijn afkomstig uit de verzameling van G. Holtrop in Borger.
Toch bleven vuurstenen werktuigen voor het alledaagse werk op en om
de boerderij en ook bij de jacht van belang. Op talrijke plaatsen heeft
men vuurstenen dolken, messen, schrabbers en prachtig bewerkte
vuurstenen pijlpunten uit deze periode gevonden.
In de bronstijd worden voor het eerst ook sikkels van vuursteen gebruikt.
Deze typisch gekromde werktuigen zijn net als de grote bijlen gemaakt
uit geïmporteerd vuursteen en waarschijnlijk als gereed product hier
verhandeld. De sikkels werden voorzien van een ‘handvat’. Men gebruikte
ze niet zozeer om granen te snijden, de sterke glans op de sikkels wijst
eerder op het snijden van zoden.
De IJzertijd
In de ijzertijd (800 v.Chr. tot begin jaartelling) is het gebruik van vuursteen
nagenoeg beperkt tot sikkels. Deze karakteristieke vuurstenen werktuigen
zijn opmerkelijk veel gevonden in Noord-Holland. De glans die de sikkels
vertonen doet vermoeden dat ze zijn gebruikt om riet, zeggen en/of
plaggen te snijden. Veel grassoorten bevatten kiezelzuur. Dat heeft op
vuursteen een sterk polijstende werking.
Reconstructie van een boerenerf uit de IJzertijd
Ook laten de vondsten zien dat de sikkels veelal voor hetzelfde doel
werden gebruikt. De slijtsporen op de sikkels wijzen volgens archeologen
vooral op het snijden van kleizoden. Gezien de sterke glans en hun
typisch gebogen vorm zijn de sikkels mogelijk ook gebruikt in een eg.
Gemonteerd in een houten raamwerk zouden daarmee de halfdroge
kleikluiten op de akkers kleiner gemaakt kunnen zijn, wat nodig was om
het zaaigoed een goed kiembed te geven.
Vuurslag
Een apart gebruik van vuursteen dat hier nog vermeld dient te worden, is
de vuurslag. Vuurslagen zijn uit verschillende cultuurperioden bekend, ook
na de prehistorie.
Vuurslagen werden gebruikt om in combinatie met een stuk pyriet
(markasiet) vonken te slaan om daarmee vuur te maken. De vuurslagen
laten als gevolg van het veelvuldige gebruik een karakteristieke afslijting
zien. In latere tijden gebruikte men de vuurslag samen met ijzer. Hiermee
konden nog beter dan met pyriet vonken worden geproduceerd.
Verbrande zwerfstenen
In ijzertijdopgravingen komt in veel gevallen natuursteen voor. De stenen
laten duidelijk zien dat zij doelbewust zijn verzameld. Opmerkelijk veel
van het natuursteen bestaat uit verbrande fragmenten of stenen die
weliswaar nog heel, maar een craquelépatroon vertonen of makkelijk
te verkruimelen zijn. De vondsten gaan vaak vergezeld van klop- en
wrijfstenen. Niet zelden zijn deze laatste, als ze ‘op’ waren, ook verbrand.
Het verbranden van natuursteen had tot doel om deze te vergruizen. Nadat
de stenen wellicht meermalen verhit en snel afgekoeld waren, zaten ze vol
scheuren of ze waren in stukken gebroken. De stenen en fragmenten konden
met klop- en wrijfstenen betrekkelijk eenvoudig verder vergruisd worden.
De sporen op deze stenen wijzen daar duidelijk op.
Voor het vergruizen koos men vooral kristallijne gesteenten als graniet en
gneis, in mindere mate porfier en amfiboliet. Ook kwartsitische zandstenen
werden veelvuldig voor dit doel gebruikt. Het steengruis gebruikte men als
mageringsmiddel bij de productie van aardewerk. Vermengd met klei
voorkwam het gruis dat de klei bij het drogen ging scheuren.
Door herhaald verhitten en afkoelen 'verbranden' stenen. Ze vallen uiteen in onregelmatige brokstukken die makkelijk verder zijn te verguizen.
Verbrande zwerfstenen zijn ook bekend uit het Mesolithicum. In die gevallen
deden de stenen dienst als kooksteen om vloeistoffen te verwarmen. Dat
maakt een datering van geïsoleerde vondsten erg moeilijk.
Bij opgravingen worden heel vaak wrijfstenen gevonden. De stenen bezitten
een karakteristiek beschadigd, vrij ruw, vaak enigszins convex oppervlak. Als
de wrijfstenen 'op' waren werden ze meestal ook verbrand.
Dikwijls zien we dat de stenen als een soort multifunctioneel dienst deden.
Men gebruikte deze als slijpsteen, klopsteen en wrijfsteen. Het vermoeden
bestaat dat sommige stenen eerst als slijpsteen gebruikt werden, om
vervolgens een tijd als klop- of wrijfsteen dienst te doen. Sommige van deze
werktuigen bezitten op een van de vlakken één of meer ondiepe kuiltjes, ook
met klopsporen. Het is niet duidelijk waar deze 'aambeeldstenen' voor
gebruikt zijn.
Uit onderzoekingen komt geen eenduidig beeld naar voren dat men voor klop-
wrijf- en ook slijpstenen bepaalde steentypen verkoos. Voor de gruisproductie
gebruikte men even vaak klopstenen van kwartsitische zandsteen als van graniet.
Wrijfstenen zijn door hun korrelige structuur meest van graniet, maar dikwijls
gebruikte men er ook een gneis ofn zandsteen voor. Veel minder frequent is het
gebruik van gabbro's of diabaas, hoewel deze er in principe wel geschikt
voor zijn. Mogelijk dat men deze steensoorten vermeed of minder graag
verzamelde omdat ze niet alleen relatief zwaar waren, maar vooral omdat ze
minder geschikt zijn om er gruis van te maken.
Het onderscheid tussen slijp- en wetstenen is niet zelden gradueel. Sommige
stenen combineren namelijk beide functies. We zien dit regelmatig bij gneizen.
Het slijpen en in vorm brengen van ijzeren voorwerpen deed men bij voorkeur
op iets grover gekorrelde zwerfsteensoorten, die goed afnamen. Korrelige
zandstenen genoten de voorkeur. Daarnaast gebruikte men voor hetzelfde
doel ook fijnkorrelige gneizen, amfibolieten en zelfs granieten. Voor het grove
slijpwerk gebruikte men bij voorkeur iets grotere formaten zwerfstenen.
Het scherpen en scherp houden van messen, dolken, zwaarden en andere
werktuigen deed men op wetstenen. Deze laatste zijn in de meeste gevallen
als handgereedschap in gebruik geweest. Voor dit fijnere slijpwerk gebruikte
men bij voorkeur fijnkorrelige gesteentetypen. Meestal waren dit fijnkorrelige
zandstenen, maar vaak ook fijnkorrelige gneis (leptiet), amfiboliet,
hoornblendeschist en in een enkel geval fijnkorrelige graniet en zelfs helleflint.
Bij het wetten gebruikte men zowel de vlakke kanten als de randen van de
stenen. De steenranden bezitten als gevolg hiervan vaak een ingesleten,
golvend verloop. Iets langwerpiger wetstenen zijn dikwijls zadelvormig
ingesleten. Bovendien voelen zowel de vlakken als de randen 'glad' aan.
De slijtsporen op de stenen zijn vaak zo goed herkenbaar, dat slijp- en
wetstenen vrij makkelijk van elkaar te onderscheiden zijn.