Met de geleidelijke overgang van een nomadische leefwijze naar een sedentair

boerenbestaan, vangt een nieuwe periode aan die men het neolithicum noemt

(5300-2000 v.Chr.). In deze periode zien we de ontwikkeling van nieuwe

gereedschappen, zoals geslepen bijlen, dissels e.d. en het begin van het

bakken van allerlei soorten aardewerk. De werktuigen bleef men voornamelijk

van zwerfstenen maken, maar daarnaast hebben vondsten aangetoond dat ook

van elders halfproducten door ruilhandel werden verkregen.

De overgang naar het boerenbestaan had tot gevolg dat er van lieverlede kleine,

min of meer permanente nederzettingen ontstonden die gebonden waren aan

een territorium. In Noord-Nederland zijn de hunebedbouwers de meest bekende

vertegenwoordigers van deze nieuwe cultuur. Vanwege de typische vorm van het

aardewerk duidt men deze mensen wel aan als het Trechterbekervolk en hun

cultuur als de Trechterbekercultuur (4350 –2700 v.Chr.).

 

Neolithicum_trechterbekers Neolithicum_eenkoorn Neolithicum_Emmertarwe Neolithicum_naakte_gerst
Vaatwerk uit de Trechterbekertijd

Eenkoorn

(Tricitum monococcum)

Emmertarwe

(Tricitum dicoccum)

Naakte gerst

(Hordeum vulgare var. nudum)

 

 

 

De neolitische boeren bedreven op de zandgronden een primitieve vorm van

landbouw. Op geschikte plaatsen kapte en verbrandde men kleine stukken

oerbos. Daarop legden zij hun akkers aan. De kleinschaligheid waarop dit

plaats vond had in eerste instantie weinig gevolgen voor het landschap.

Men verbouwde een aantal gewassen als naakte gerst, eenkoorn, emmertarwe,

boekweit en vlas. Daarnaast hield men ook varkens, runderen, geiten en

schapen. Met deze gemengde bedrijfsvoering exploiteerden de trechterbeker-

boeren bij voorkeur de goed bewerkbare lichtere dekzandgronden, die vaak op

de overgang naar de vochtiger beekdalen te vinden waren. De bodem op deze

plaatsen profiteerde in de zomermaanden van een langere vocht- en voedsel-

toevoer van hogerop gelegen delen van het landschap.

 


Hunebed_D17_bij_Rolde Neolithicum_bosbeeld
Hunebed D17 bij Rolde (Dr.) Impressie van een boslandschap zoals de trechterbekermensen dat duizenden jaren geleden in ons land aantroffen. 

 

 

 

De landbouwrevolutie bracht een verandering teweeg in het gebruik van en

het sortiment vuurstenen gereedschap. Naast allerlei kleine ‘huishoudelijke’

werktuigen had men bijlen nodig om bomen te kappen, dissels om hout te

bewerken en werktuigen om de bodem geschikt maken voor akkerbouw.

Hiervoor gebruikte men geschikte zwerfsteensoorten en vooral goede

kwaliteiten vuursteen. Die laatste waren op de hogere zandgronden maar

mondjesmaat te vinden. Wel wist men door het opgraven en het bewerken

van de bodem nog vrij veel vuursteen te vinden.

 

Kwalitatief goede vuursteen  moest echter van ver worden gehaald. Men

heeft op talloze plaatsen in Drenthe vuurstenen bijlen gevonden, die

afkomstig zijn uit Sleeswijk-Holstein of Denemarken. Ook zijn enkele geslepen

bijlen gevonden die gemaakt waren van grijsachtige verkiezelde klei-ijzersteen-

geodes (‘kiezelgeode’). Als zwerfsteen komt dit gesteente voor in het oosten

van Overijssel, maar de meest voor de hand liggende vindplaatsen liggen in

de buurt van Osnabrück in Duitsland.

 

 

 

Concretiekwartsiet_-_Ellertshaar Concretiekwartsiet_-_Walchum Geslepen_bijl_verk._kleiijzersteen
Verkiezelde klei-ijzersteen - Ellertshaar (Dr.) De helft van een kleine verkiezelde concretie van klei-ijzersteen. Dit gesteente noemt men in de archeologie 'kiezelgeode'. Van dit gesteente zijn in de prehistorie bijlen gemaakt. Rolsteen van verkiezelde klei-ijzersteen (Walchum, Dld.). In kleiafzettingen uit het Onder-Krijt en uit de Jura-periode in o.m. Nedersaksen (Dld.) komen lagen voor met grijze concreties van klei-ijzersteen. In het Tertiair zijn deze concreties lokaal verkiezeld. Rolstenen ervan zijn in Noord-Nederland niet zeldzaam. Ze komen vooral uit het Wiehengebergte en uit het Teutoburgerwoud Geslepen bijl van verkiezelde kleiijzersteen, door bodeminvloeden bruin verkleurd.

 

Daarnaast werden ook allerlei soorten wapens van belang. Dit gebruik liep

parallel aan de inrichting van territoria, waarbij men het grondoppervlak

als eigendom ging beschouwen. Dit heeft ongetwijfeld tot meningsverschillen

en wellicht ook tot plaatselijke oorlogen geleid. De strijd om de macht

maakte het noodzakelijk dat men wapens ging ontwikkelen.

 

Naast vuursteen bewerkte men later in het neolithicum ook andere zwerfsteen-

soorten. Zo maakte menn prachtige geslepen, doorboorde hamerbijlen uit

donkere ijzerrijke gesteenten als gabbro, diabaas en amfiboliet. Ook basalt

werd zo nu en dan gebruikt. Deze gesteenten zijn weliswaar minder hard dan

vuursteen, maar ze zijn doorgaans veel taaier. De vezelige structuur van de

minerale bestanddelen maakt dat deze bijlen niet snel breken, iets dat

vuursteen veel sneller doet.

 

 

Het boerenbestaan leidde ook tot de ontwikkeling van huisgereedschappen

als slijp- en maalstenen, dissels e.d. Voor slijpstenen koos men vaak voor

fijnkorrelige gneissoorten en zandstenen. Men gebruikte deze om stenen

bijlen, waaronder die van vuursteen, te slijpen. Geschikt zwerfsteenmateriaal

was in voldoende mate in het landschap te vinden. De oogst van graan en

boekweit maakte het noodzakelijk om de korrels tot meel te malen. Hiervoor

koos men bij voorkeur kristallijne gesteenten als gneis en graniet. De

korreligheid van deze steensoorten maakten maalstenen voor dit doel zeer

geschikt.

Maalsteen_voor_graan

Maalsteen van graniet voor het met de hand malen van granen. Bij het malen

bewoog men met de hand de bovenste steen (loper) heen en weer over de onderste kei (ligger).

 

 

Voor het malen had men een ‘ligger’ en een ‘loper’ nodig.  Met heen en

weer gaande bewegingenvan de loper kon men op eenvoudige, maar

vermoeiende wijze graan tot meel vermalen.  Dat de maalstenen daarbij

afsleten is logisch. Wel had dit tot gevolg dat het meel verontreinigd raakte

met steenslijpsel. Vondsten in het buitenland hebben duidelijk gemaakt dat

dit tot gebitsproblemen heeft geleid. Van deze maalstenen zijn in Drenthe

talrijke grotere en kleinere exemplaren gevonden.

Op plaatsen waar de bodem rijk aan zwerfstenen was, zoals binnen het

Hondsruggebied in Drenthe, bouwde het Trechterbekervolk van grote

zwerfkeien karakteristieke grafmonumenten (hunebedden). Ze zijn

gebouwd in de periode van van 3450 tot circa 3250 v.Chr., maar bleven

in gebruik tot circa 2850 v.Chr. De hunebedden zijn vandaag-de-dag de

enige in het landschap zichtbare overblijfselen die uit de Trechterbekertijd

zijn overgebleven.

Over hunebedden en de theorieën hoe men in staat was deze megalieten

te bouwen, is bijzonder veel geschreven. In dit verhaal zal hieraan geen

aandacht worden besteed. Dat de hunebedden voor het grootste gedeelte

samengesteld zijn uit grote zwerfblokken van graniet, in mindere mate

van gneis en vrijwel niet van sedimentaire gesteenten als zandsteen, heeft

alles te maken met de eigenschappen van deze gesteenten en hoe ze in de

vaste rots in Scandinavië vanuit een systeem van scheuren (diaklazen) door

verwering/oplossing losse blokken vormden.

In het Neolithicum is behalve het gebruik van lokale vuursteen ook sprake

geweest van import van vuursteenknollen en halffabrikaten van vuursteen.

Hierboven werd al gemeld dat men de grotere vuurstenen bijlen uit Sleeswijk-

Holstein en Denemarken haalde. Geschikt zwerfsteenmateriaal van vuursteen

was in Drenthe bijzonder schaars. De meeste vuurstenen waren klein van stuk

en doorgaans slecht van kwaliteit. Grote vuurstenen werktuigen als bijlen

moest men daarom wel van elders halen.

Slijpsteen

Grote slijpsteen van een grove kwartsitische zandsteen. Op dergelijke

zandstenen sleep men de vuurstenen bijlen met de hand.

 

Heel bijzonder zijn de tot meer dan 30cm grote, zeer fraai afgewerkte,

geslepen vuurstenen bijlen. In de loop van de tijd zijn er tientallen van

gevonden, vaak in moerassige veengebieden. De bijlen werden waarschijnlijk

als statussymbool gehouden of hadden een rituele betekenis en werden als

offers achtergelaten.

Neolithicum_vuurstenen_bijl1 Neolithicum_vuurstenen_bijl_3 Neolithicum_vuurstenen_bijl_2 Neolithicum_vuurstenen_bijl_4
Geslepen bijl van vuursteen - Neolithicum Vuurstenen bijl, halffabrikaat - Neolithicum Geslepen vuurstenen bijl met prachtige bruine kleurpatina - Neolithicum Zijkant van dezelfde bijl

 

 

In veel gevallen zijn deze bijlen prachtig symmetrisch geslepen, niet zelden

ook gepolijst. Het moet de bezitter heel wat tijd en moeite hebben gekost om

een ruw gevormd halfproduct tot een prachtig glanzend gepolijst eindproduct

te maken. Voor zover bekend sleep men de bijlen op vlakke zwerfstenen van

zandsteen. Iets anders was immers ook niet beschikbaar. De kwartskorrels,

waaruit zandsteen bestaat zijn doorgaans net iets harder dan vuursteen.

Opmerkelijk is dat het oppervlak van sommige bijlen bezet is met parallelle

en vaak ook vrij diepe slijpkrassen. De krassen maken duidelijk dat men de

bijlen handmatig met grote kracht over de slijpstenen heen en weer heeft

bewogen. Experimenten hebben laten zien dat het op deze wijze slijpen van

de harde vuursteen met een relatief groot oppervlak een zeer langdurige en

een bijzonder inspannende bezigheid moet zijn geweest.

Vuurstenen_bijl Neolithicum_vuurstenen_bijl_6 Neolithicum_vuurstenen_bijl_7
Geslepen vuurstenen bijl met diepe slijpsporen en slijpfacetten - Neolithicum Zijkant van dezelfde bijl Het geslepen oppervlak van de bijl vertoont diepe slijpkrassen. Ze getuigen van een grote kracht (druk) waarmee de bijl moet zijn geslepen

 

 

De aanwezigheid van 'facetten' op sommige vuurstenen bijlen doet vermoeden

dat men wellicht technieken benutte die het vasthouden en het met hefboomwerking

aandrukken van het vuurstenen voorwerp tegen de slijpsteen mogelijk maakte.

Dit heeft het slijpen niet alleen veel effectiever gemaakt, het verklaart ook de

relatief grote en diepe evenwijdige krassen op de bijlen. Deze zijn in een optimale

slijphouding met handkracht niet op vuursteen aan te brengen. De aanwezigheid van

slijpfacetten op sommige bijlen is niet te verklaren bij het uit de hand slijpen. Dit

vereist een handvastheid en precisie die met gewone heen en weer gaande hand-

bewegingen niet mogelijk is.

Bijlen maakte men ook van andere steensoorten. We kennen ze onder hun generieke

naam van hamerbijlen of strijdhamers. Ze werden uit donkere taaie steensoorten

gemaakt als diabaas, doleriet, gabbro en ook wel amfiboliet, hoewel dit laatste

gesteente door zijn gerichte structuur kwetsbaarder is. Vaak zijn de hamers doorboord,

een teken dat ze oorspronkelijk in houten stelen geschacht waren. De bijlen werden in

eerste instantie met andere stenen in vorm geklopt (pecking) en daarna veelal 

geslepen, soms alleen de snijkant maar vaak ook helemaal.

strijdhamer Strijdhamer_2
Hamerbijl met rechte doorboring, gemaakt van gabbro Hamerbijl met rechte doorboring, gemaakt van fijnkorrelige diabaas

 

 

De bijlen zullen voornamelijk gebruikt zijn als strijdwapens. Samen met de flexibele

steel moeten het geduchte wapens zijn geweest, die door hun taaie, vezelige 

structuur niet vaak braken. Een slag met zo'n hamer op de schedel stond garant voor

een enkele reis eeuwige jachtvelden. De hamerbijlen waren bovendien relatief zwaar.

Voor het bewerken van hout waren ze vergeleken met vuursteen minder geschikt.

Vuurstenen bijlen sneden beter en bleven veel langer scherp. Wel is bekend dat

met bijlen van gabbro of diabaas bomen vrij snel zijn om te hakken. Of ze daar ook

daadwerkelijk voor gebruikt zijn, is niet bekend.

Napjesstenen

Minstens zo mysterieus als de Geröllkeule zijn de zogenoemde napjesstenen.

Zwerfstenen in verschillende grootte en van diverse samenstelling vertonen een of

meerdere ondiepe napvormige uithollingen. In sommige gevallen is de uitholling

dieper, waarbij de indruk ontstaat van een maalsteen, vijzel of een mortier.

Napjessteen

Napjessteen. Mogelijk zijn deze voorwerpen gebruikt als vijzel of mortier.

 

Met behulp van een vijzelsteen zouden in de napjes kruiden, zaden, noten e.d.

fijngemalen kunnen zijn. Toch lijkt malen in de napjesstenen niet het geval te zijn

geweest. De bodem van de kommetjes zou in dat geval veel gladder moeten zijn.

Misschien moet eerder gedacht worden aan een vijzel of zelfs een mortier, waarbij

door het stampen met een andere steen materialen zijn fijngemaakt. Wellicht zijn

ze gebruikt om kleurpigmenten te maken of waren ze in gebruik bij vroegere

medicijnmannen bij rituelen of om geneeskrachtige kruidenmengsels te maken. Al

met al is over de functie van deze makkelijk herkenbare napjesstenen niets met

zekerheid bekend.

 

© 2010-heden Kijkeensomlaag.nl
Flag Counter