In het verhaal over rhombenporfieren is al uitgelegd dat
gesteenten in het Oslogebied gekoppeld zijn aan een
riftzone uit het Laat-Carboon en Perm. Voor meer bijzonderheden
daarover verwijs ik U naar dat hoofdstuk.
![]() |
Larvikiet vormt een nagenoeg aaneengesloten massief van
ca. 1700 km2 grootte in het zuiden van het Oslogebied. Het
zwaartepunt bevindt zich rond de stad Larvik. Noordelijker
en buiten het eigenlijke massief komt bij de stad Oslo nog een klein voorkomen
van larvikiet voor.
![]() |
Larvikiet is samen met de varianten kjelsåsiet, tönsbergiet,
lardaliet en de lavadekken van rhombenporfier ontstaan uit
een gemeenschappelijk magmavoorkomen van monzonietische
samenstelling. Monzonietisch wil zeggen dat de gesteenten
van intermediaire samenstelling zijn. Ze houden het midden
tussen zure gesteenten als graniet en basische gesteenten
als gabbro en basalt.
Het magma waaruit larvikiet ontstaan is, is op grote diepte
in de aardkorst op de overgang naar de aardmantel ontstaan
door opsmelting van mantelgesteenten en assimilatie van
gesteenten uit de onderste aardkorst. De variatie binnen het
gesteente wordt voornamelijk veroorzaakt doordat het
larvikietmassief uit een aantal ringvormige intrusielichamen
bestaat, die concentrisch tegen elkaar aansluiten en die in
ouderdom iets van elkaar verschillen. Oostelijk van Larvik is
de larvikiet enigszins kwartshoudend, westelijk van de stad is
kwarts afwezig. Daar bevat het gesteente enige nefelien in
plaats van kwarts. In het centrum van het massief, bij Ono en
Gjone, komen lardaliet en andere nefeliensyenieten voor.
![]() |
Het larvikietgebied in Zuid-Noorwegen is ontstaan als gevolg van een aantal achtereenvolgende ringvormige intrusies van magma. Hieruit kristalliseerden verschillende typen larvikiet. Ze zijn op de kaart in verschillende kleuren aangegeven. Opmerkelijk is dat de larvikiet oostelijk van Larvik vaak kwartshoudend is. Westelijk van Larvik bevat de larvikiet dikwijls nefelien. |
De ringvormige intrusies wijzen er op dat larvikiet in een aantal
achtereenvolgende fases is gevormd, waarbij vanuit een dieper
liggend magmareservoir telkens een grote hoeveelheid magma
naar een hoger niveau in de aardkorst moet zijn opgedrongen.
Deze magmatische activiteit stond in direct verband met de
breukvorming in de riftzone. De opeenvolging van concentrische
larvikietintrusies suggereert het opdringen van magma langs
ringvormige breuken, waarlangs aardkorstgedeelten wegzakten.
Of dit proces te vergelijken is met die van de latere cauldrons
(caldera’s) in het Oslogebied, is niet duidelijk. Radiometrische
U-Pb dateringen wijzen uit dat de vorming van de larvikietintrusies
plaats vond tussen 297 – 293 miljoen jaar geleden. Lardaliet en de
overige nefeliensyenieten binnen het massief zijn jonger dan larvikiet.
Zij zijn gedateerd op ca. 292 miljoen jaar.
![]() |
![]() |
Larvikiet met Schiller-effect - Zwerfsteen van Voera, Västeroya, Sandefjord, Noorwegen.
Larvikiet is jonger dan rhombenporfier. Het is in magmakamers diep verborgen in de aarkorst heel langzaam gekristalliseerd tot een grofkristallijn gesteente. De vorm van de veldspaateerstelingen in larvikiet komt sterk overeen met die in rhombenporfier. |
Rhombenporfier - Zwerfsteen van Werpeloh (Dld.).
Hoewel larvikiet en rhombenporfier qua uiterlijk volkomen verschillende gesteenten zijn, zijn zij chemisch en mineralogisch vrijwel hetzelfde. Rhombenporfier is de vulkanische vorm van larvikiet. |
![]() |
![]() |
Lardaliet - Zwerfsteen van Wippingen (Dld.).
Lardaliet is een grootkorrelige nefeliensyeniet. Feitelijk is het ook een variant van larvikiet, maar grootkorreliger en sterk nefelienhoudend. De nefelien is te herkennen aan de bruine vlekken. Lardaliet vormt samen met foyaiet een ca. 26 km2 groot voorkomen bij Ono en Gjone, noordelijk van Larvik. |
Foyaiet - Zwerfsteen van Werpeloh (Dld.).
Foyaiet toont de ofietische structuur van diabaas, maar heeft met dit gesteente niets te maken. Het is te beschouwen als de gangvariëteit van lardaliet. Nefelien is zichtbaar aan de talrijke enigszins verdiepte, geelbruine vlekjes. Het grijs-witte mineraal is kaliveldspaat. In zwerfsteenliteratuur wordt foyaiet soms aangeduid als 'trachietische nefeliensyeniet'. Deze uitdrukking is echter onjuist. Veel gidsgesteenten ontlenen hun naam aan beschrijvingen uit oudere petrografische publicaties. Ze hebben de status van eigennaam. Het is daarom niet wenselijk zo'n naam te veranderen, ook al wordt die in moderne petrologische classificaties niet langer gehanteerd. Bovendien heeft foyaiet niets met het gesteente trachiet van doen. Alleen de structuur toont enige overeenkomst. |
Larvikiet op zijn beurt is jonger dan rhombenporfier. Dat klinkt logisch. Beide gesteenten stammen samen met lardaliet uit hetzelfde
magmatype. Toen de rhombenporfieren via spleeterupties een aantal
boven elkaar liggende lavadekken in de Osloslenk vormden, waarmee
enorme hoeveelheden magma gemoeid waren, was larvikiet als vast gesteente nog
niet ‘geboren’. Het is namelijk niet erg waarschijnlijk dat een
langzaam gekristalliseerd dieptegesteente als larvikiet tegelijkertijd
de bron is geweest van de enorme hoeveelheden lava waaruit
rhombenporfieren gevormd zijn.
Resumerend: De ontwikkeling van het riftsysteem waarvan het huidige
Oslogebied in Zuid-Noorwegen het centrum vormt, valt uiteen in drie
fasen. Rhombenporfieren en larvikiet, vormen samen met lardaliet en
andere nefeliensyenieten een intermediaire fase. Deze fase vond
plaats na de vorming van de plateaubasalten in het Laat-Carboon.
Ze werden op hun beurt gevolgd door een slotfase waarin een groot
aantal centrale vulkanen het landschapsbeeld in toenmalig Zuid-
Noorwegen bepaalde. Het silicarijke magma dat toen uitgestoten
werd, gaf aanleiding tot een explosief type vulkanisme, waarbij tal
van ignimbrieten zijn gevormd. Hierbij ontstonden grote caldera’s
waarin naderhand verdere verzakkingen plaats vonden. Het gevolg
was dat magma langs de ringvormige breuken in de caldera’s naar
boven kon opdringen. De karakteristieke inzakkingsstructuren met
hun ringvormige intrusies noemt men cauldrons. Afhankelijk van de
samenstelling van het magma van de intrusies komen in deze
cauldrons thans gesteenten voor als basalt, ignimbriet, rhombenporfier,
syenietporfier en zelfs graniet (ekeriet).
![]() |
![]() |
Oslo-ignimbriet - Zwerfsteen van Voera, Västeroya, Sandefjord, Noorwegen.
In de ontwikkeling van het riftsysteem in Zuid-Noorwegen ontstonden in een latere fase talrijke centrale eruptiepunten. Deze vulkanen produceerden van tijd tot tijd vulkanisch materiaal dat een hoog silica-gehalte bezat. De pyroklastische stromen (gloedwolken) die hierbij ontstonden hebben talrijke ignimbrietafzettingen doen ontstaan. Het losse vulkanische materiaal sinterde door de enorme hitte aaneen tot keiharde gesteenten. |
Drammengraniet - Zwerfsteen van Västeroya, Sandefjord, Noorwegen.
Behalve larvikiet ontstonden in het Oslogebied nog andere plutonieten (dieptegesteenten). Ekeriet en Drammengraniet zijn hiervan bekende voorbeelden. |
De rekspanningen in de Oslo riftzone doofden in het Vroeg-Trias
langzamerhand uit. Daarmee kwam een eind aan het vele miljoenen
jaren durende vulkanisme in het Oslogebied. Sindsdien verkeert het
gebied in rust en kon erosie zijn werk doen. Dit heeft het destijds
bestaande vulkanische reliëf vergaand aangetast. De glaciaties in
het Pleistoceen hebben daar nog een flinke schep boven op gedaan.
De vergletsjeringen hebben op een niet subtiele wijze het geërodeerde
oppervlak verder gemodelleerd. De schurende werking van het landijs
heeft echter wel tot resultaat gehad dat in de voormalige Osloslenk
een groot aantal magmatische gesteenten aan het oppervlak zijn
komen te liggen, inclusief de structuren die een reconstructie van de
ontwikkeling van de riftzone mogelijk hebben gemaakt.
![]() |
![]() |
Door landijs afgeschuurde rotsen van larvikiet bij Folehavna in het uiterste zuiden van Västeroya bij Sandefjord. | Bij Voera aan de kust van Västeroya kom je behalve veel prachtig door landijs vormgegeven larvikietrotsen ook kleine steenstranden tegen, die vol liggen met zwerfstenen uit het Oslogebied. Nog veel beter dan in Noord-Denemarken krijg je hier een indruk van de enorme variatie aan bijzondere Oslogesteenten. |