Rhombenporfier is een van de bekendste noordelijke zwerfsteensoorten. Dit dankt het gesteente aan zijn karakteristieke uiterlijk. Er bestaat geen andere zwerfsteensoort die zo makkelijk te herkennen is. Rhombenporfieren zijn betrekkelijk zeldzaam. Toch zal iedere verzamelaar, vroeg of laat, een of meer zwerfstenen van dit fraaie gidsgesteente in handen krijgen. En al heb je er enkele in de verzameling, een volgende rhombenporfier laat je niet liggen, zeker niet in Nederland.
![]() |
Tja, daar sta je dan. Te mooi om te laten liggen, maar te groot om mee te nemen.... Dan maar een foto. |
Een eerste kennismaking
Rhombenporfieren zijn makkelijk herkenbare zwerfstenen. Dit
komt door de opvallende porfierische structuur en de karakteristieke
vorm van de eerstelingen, ook wel fenokristen genoemd. Deze eerstelingkristallen zijn
vaak ruit- of spoelvormig, vandaar de naam ‘rhombenporfier’.
Rhombisch betekent ruitvormig. Rhombenporfier werd al in 1810
zo genoemd door de Duitse geoloog Christian Leopold von Buch.
![]() |
Christian Leopold von Buch (1774 - 1853) was geoloog en paleontoloog. Hij stelde vast dat de zwerfstenen in Duitsland afkomstig waren uit Scandinavië. Rhombenporfier met prachtige ruitvormige eerstelingen uit een gangvoorkomen in het Oslogebied werd in 1810 door hem voor het eerst zo genoemd. |
Eerstelingkristallen in rhombenporfier zijn van veldspaat. Gemiddeld
genomen zijn ze 1cm groot, met uitschieters naar boven en naar
beneden. De vormen ervan zijn zo karakteristiek dat verwisseling
met andere zwerfsteensoorten vrijwel onmogelijk is, op één
uitzondering na. Dat is de Väggerydsyeniet, een gidsgesteente
uit Zuid-Zweden. Een variëteit uit de randzone van deze syeniet
bezit eerstelingen die overeenkomsten tonen met die van
rhombenporfier.
Hoewel de naam anders doet vermoeden, zijn de eerstelingen
lang niet altijd ruitvormig. Sterker nog, er zijn verschillende
variëteiten rhombenporfier waarin de ruitvormige veldspaten
geheel ontbreken: typen met lijstvormige of met gedrongen
vierkante of rechthoekige fenokristen bijvoorbeeld.
De grootte van de veldspaateerstelingen staat in contrast met
de fijnkorrelige of zelfs dichte grondmassa. Vooral aan verweerde
exemplaren is het verschil goed te zien. Onverweerde
keileemexemplaren zijn doorgaans minder duidelijk. De troebele
met vlekjes, pitjes en adertjes vol zittende veldspaten steken bij
deze vondsten minder goed af tegen de grondmassa. Aan de andere
kant zijn de veldspaten bij oppervlaktevondsten door verwering
vaak sterk aangetast of zelfs geheel verdwenen. Herkenning kan
dan moeilijk zijn.
Zo mooi als verweerde rhombenporfieren aan de buitenzijde vaak
zijn, zijn ze van binnen doorgaans niet. Een versgeslagen breukvlak
tekent doorgaans niet mooi, is vaak onopvallend, om niet te zeggen
saai. Iedereen die in het Oslogebied in het vaste gesteentemonsters
heeft verzameld, zal dit beamen. Het is daarom af te raden om aan
een zwerfsteen van rhombenporfier een vers breukvlak te slaan. Het
is in zekere zin een garantie dat een mooie vondst in een
beschadigde kei verandert. De steen doorzagen en polijsten
geeft een mooier resultaat, maar valt toch vaak tegen.