Sommige zwerfsteensoorten onderscheiden zich van veel andere zwerfsteentypen door hun zeldzaamheid of omdat deze van heel ver komen. Andere verschillen door hun bijzondere mineralogische samenstelling. In syenietgabbro van Angermanland kom je alle drie eigenschappen tegen.
De kuststrook langs de Botnische Golf, halverwege Sundsvall en Umea staat bekend als Nordingrå. Zwerfsteenliefhebbers kennen het gebied beter onder de naam Ångermanland. Zuidelijk van de stad Örnsköldvik zijn in een ca. 35 x 10 km lange kuststrook gesteenten ontsloten die, weliswaar zeldzaam, bij ons als zwerfsteen te vinden zijn. Het belangrijkste gesteentetype van Nordingrå is een roodachtige, porfierische rapakivigraniet, die bekend staat als Angermanlandrapakivi.
Een van de opvallendste zwerfsteentypen uit dit gebied is echter geen rapakivigraniet, maar een grootkorrelige, porfierische gabbro. Het gesteente staat bij ons bekend onder namen als leucogabbro, veldspaatgabbro en syenietgabbro van Angermanland. Het bijzondere van deze gabbro is, dat het gesteente baksteenrode, rood-oranje tot rose gekleurde kaliveldspaat bevat. Verder is vaak enige kwarts aanwezig. In gabbro ontbreekt kaliveldspaat en kwarts gewoonlijk. Leucogabbro is een neutrale naam voor veldspaatrijke (=plagioklaasrijke) gabbrotypen, die door de vele veldspaat aan de verweerde buitenzijde van de stenen, grijswit tot wit kleuren. Verderop in dit artikel komen we daar nog op terug.
|
![]() |
De kuststrook van Nordingrå kleurt hier en daar rood van de ontsloten rapakivigraniet. Naast het vaste gesteente op de voorgrond zijn langs het water vooral heel veel door de branding fraai afgeronde zwerfsteenblokken van allerlei rapakivitypen te vinden. Foto: kristallin.de |
Langs de kust van Nordingrå komen zowel roodkleurige rapakivigranieten voor als basische, gabbroïde gesteenten. Deze laatste zijn door hun somber grijszwarte kleur in het landschap direct te herkennen. Hier bij Rotsidan, aan de zuidrand van het rapakivimassief is een diabaas (Ulvödiabaas) ontsloten die te vergelijken is met de ons bekende Asbydiabaas. Foto: kristallin.de |
De aanwezigheid van kaliveldspaat en kwarts maakt dat syenietgabbro van Angermanland kenmerken in zich verenigt van zowel gabbro als syeniet/graniet, dit laatste afhankelijk van de af- of aanwezigheid van kwarts. Syenietgabbro van Angermanland is dus een hybride gesteente, het resultaat van vermenging van twee magmatypen (magma mingling). De aanwezigheid van kaliveldspaat is de belangrijkste reden waarom men het gesteente vroeger syenietgabbro of gabbrosyeniet genoemd heeft. Beide namen waren ingebruik, afhankelijk van het percentage rode kaliveldspaat.
Hoe herken je zwerfstenen van syenietgabbro?
Syenietgabbro van Angermanland is een opvallend grootkorrelig, meest grijsachtig gesteente, met talrijke onregelmatige en tabletvormige, 1 to 4 cm grote, eerstelingkristallen van plagioklaas. In enkele gevallen zijn deze plagioklazen veel groter. Ze kunnen een doorsnede bereiken van wel 10cm! De grote, deels idiomorfe plagioklazen verlenen het gesteente een porfierisch karakter. De vulmassa tussen de grijze tot grijswitte plagioklazen wordt ingenomen door donkere mineralen en een wisselend percentage rode kaliveldspaat. Deze vormen, door de hoekige omtrek van de plagioklazen vaak wigvormige, soms ook onregelmatige zwarte en roodachtige aggregaten.
Daarnaast zijn meermalen zwerfsteentypen gevonden waarbij, op het breukvlak, troebele, groenachtige plagioklazen a.h.w. 'eilanden' in het gesteente vormen. Deze aggregaten van plagioklaaskristallen liggen grotendeels geïsoleerd van elkaar en worden omgeven door een grofkorrelige, ietwat diabaasachtige matrix. In deze tussenmassa komen veel kleinere, hoekige plagioklazen voor, vergezeld van donkere mineralen en onregelmatige opeenhopingen van roodachtige kaliveldspaat. Het zou niet hoeven verbazen dat deze afwijkende typen een andere herkomst in Scandinavië hebben dan Nordingra.
Bij verweerde syenietgabbro's vormen deze tussenliggende (interstitiële) mineralen opvallende elementen in het zwerfsteenoppervlak. De donkere, hoekige mineraalaggregaten kunnen echter ook verwarrend werken. Syenietgabbro's die aan de buitenkant grijswit verweerd zijn, doen op het eerste gezicht, vooral bij beginnende verzamelaars van gidsgesteenten, aan larvikiet denken. Larvikiet is een syeniet uit het Oslogebied in Zuid-Noorwegen. Het hoge plagioklaasgehalte zorgt er tevens voor dat de verweerde buitenzijde van syenietgabbro's vaak ruw is, pokdalig soms.
De donkere bestanddelen in zowel leucogabbro als syenietgabbro bestaan hoofdzakelijk uit zwarte tot zwartgroene, oeralietische hoornblende. Dit is een hydrothermaal omzettingsproduct van de oorspronkelijk aanwezige pyroxeen (augiet). Op het breukvlak maakt deze amfiboolsoort een ietwat vezelige indruk. Verder is vrij veel metallisch glanzende magnetiet aanwezig. Dit magnetische mineraal is aan zijn kleine, zwarte of potloodgrijze vlekjes te herkennen, vooral bij gezaagde en gepolijste zwerfsteenexemplaren.
Tussen de eerstelingkristallen van plagioklaas en de donkere bestanddelen komen bij syenietgabbro hoekig begrensde of onregelmatige opeenhopingen ('nesten') voor van kaliveldspaat en enige kwarts. Zowel kaliveldspaat en kwarts zijn interstitieel, d.w.z. beide mineralen komen uitsluitend voor in kleine of grotere korrels of aggregaten tussen de plagioklazen en overige mineralen. Soms is het percentage roserode kaliveldspaat zo gering dat het mineraal nauwelijks opvalt. In andere gevallen vormen kaliveldspaat en kwarts aders en grotere opeenhopingen in het gesteente. Niet zelden vormen beide mineralen slierten, banden of zelfs pegmatietachtige opeenhopingen in het gesteente. De verdeling van plagioklaas en rode kaliveldspaat is het duidelijkst aan gepolijste zwerfstenen te zien.
Op het breukvlak kleurt het gesteente somber midden- tot donker (bruin)grijs of meer blauwgrijs. Typen waarbij de plagioklaas door hydrothermale omzetting meer groenachtig kleurt, komen, zoals hierboven al even aangestipt, ook voor.
Geologische setting
Syenietgabbro van Angermanland maakt deel uit van het randgebied van het rapakivimassief van Nordingrå. Dit granietmassief bezit onderzees in de Botnische Golf zijn grootste uitbreiding, maar onbekend is hoe ver het zich werkelijk uitstrekt. In de kuststreek bij Nordingrå is alleen het meest westelijke deel van het rapakivimassief ontsloten. Bijzonder is dat in het randgedeelte naast granieten ook basische gesteenten voorkomen als gabbro, anorthosiet, leucogabbro, doleriet, diabaas en een geringe hoeveelheid monzoniet, monzogabbro en monzodiabaas. In deze reeks is vooral de monzogabbro voor zwerfsteenliefhebbers belangrijk. Dit is namelijk het gidsgesteente dat als syenietgabbro van Angermanland bekend staat.
|
|
De vaste rots met syenietgabbro is op een paar plaatsen o.m. bij Bönham aan de kust van Nordingra in Zweden ontsloten. Foto: www.kristallin.de |
Syenietgabbro, detail - Bönham, Nordingra, ZwedenFoto: kristallin.de |
|
|
Oostelijk van Ullvik in Nordingrå is goed te zien hoe de rode rapakivigraniet in de grootkorrelige gabbro is gedrongen. De aanwezigheid van rode kaliveldspaat en kwarts tussen de plagioklazen doet vermoeden dat deze laatste niet geheel vast kan zijn geweest en eerder een soort kristalbrij vormde.Foto: kristallin.de |
Strandsteen van roodachtige rapakivigraniet met daarin xenolieten van Syenietgabbro.Foto: kristallin.de |
|
Aan de kust bij Nordingra is slechts een klein deel van het rapakivimassief ontsloten. In de randzone komen behalve rapakivigranieten ook aan rapakivi geassocieerde basische gesteenten voor, waaronder grootkorrelige plagioklaasrijke gabbro's, monzogabbro's (syenietgabbro) en anorthosieten. De Ulvö-doleriet is een diabaas van het Asby-type. Deze is geologisch gezien jonger dan de aangrenzende basische gesteenten. |
Hoewel gabbro's doorgaans veel meer donkere bestanddelen bevatten dan veldspaat, onderscheiden de grootkorrelige gabbrotypen van Nordingrå zich door hun hoge veldspaatgehalte (70-90%). Bij een nog hoger percentage plagioklaas gaat het gesteente over in anorthosiet. Deze anorthosiet vormt in het gabbrogebied van Angermanland verschillende, geïsoleerde voorkomens die vaak niet meer dan enige tientallen meters in doorsnee meten. De kans op het vinden van een zwerfsteen van anorthosiet uit Nordingrå is daardoor niet erg groot. Hier komt nog bij dat in het westen van Aland op het kleine eilandje Västersten ook een voorkomen bekend is van anorthosiet. Het gesteente van Västersten verschilt niet noemenswaard van dat uit Nordingrå.
De rijkdom aan 1-4 cm grote eerstelingkristallen van plagioklaas zorgt ervoor dat deze gabbro's bij verwering eerder grijswit van kleur zijn, dan zwart of groenzwart, zoals gebruikelijk bij gabbro's. Vanwege het hoge plagioklaasgehalte noemt men deze gesteenten in de petrografie daarom wel leucogabbro. Leucogabbro komt als zwerfsteen vrijwel even vaak voor als syenietgabbro, maar in tegenstelling tot deze laatste ontbreken in leucogabbro kaliveldspaat en kwarts. Onderling vormen leucogabbro, monzogabbro en monzoniet alle mogelijke overgangen, waarbij in monzoniet ongeveer evenveel kaliveldspaat en plagioklaas aanwezig is. Het is daarom niet verwonderlijk dat bijna alle zwerfstenen van Syenietgabbro van Ångermanland in uiterlijk van elkaar verschillen.
Terzijde
Gabbro's zijn donkere, meest grofkorrelige, ijzer- en magnesiumrijke gesteenten, die voor het grootste deel uit zwarte, zwartbruine of zwartgroene mineralen bestaat. Gabbro's bezitten een hoge soortelijke massa. Een zwerfsteen van gabbro ligt daarom zwaar in de hand. Plagioklaas komt als enige veldspaat voor, zij het in wisselende percentages. Deze veldspaatsoort verweert karakteristiek grijsachtig tot wit en laat bij sterk verweerde zwerfstenen putten na in het oppervlak.
Gabbro wordt door zijn afwijkende samenstelling wel de tegenhanger van graniet genoemd. Gabbro is net als graniet ontstaan op grotere diepte in de aardkorst en daar tot een (grof)korrelig gesteente gekristalliseerd. Gabbro bestaat in veel gevallen uit pyroxeen, amfibool, magnetiet, basische plagioklaas en soms wat biotiet. Granieten daarentegen zijn lichtkleurig door de mineraalcombinatie kaliveldspaat, kwarts en glimmer. Graniet is een uitgesproken silicarijk gesteente, gabbro daarentegen niet.
De hierboven genoemde basische gesteenten nemen een belangrijk deel in van het kustgebied van het rapakivimassief van Nordingrå. Angermanlandrapakivi komt alleen voor in het noordelijke deel. Het is een rode tot grijsrode, porfierische rapakivigraniet met veel (afgerond) rechthoekige veldspaateerstelingen van 0,5 tot 2 cm grootte. De eerstelingen liggen ingebed in een fijn- tot middelkorrelige grondmassa van kaliveldspaat, kwarts en donkere mineralen. Kaliveldspaat en kwarts zijn dikwijls grafisch met elkaar vergroeid.
In het zuidelijke deel van het rapakivimassief vinden we vooral gabbro's. De gewone, fijn- tot middelkorrelige gabbro-typen komen in het westen en in het midden voor, de grootkorrelige leucogabbro komt meer voor in het oosten, langs de kust. Hier vinden we ook de kaliveldspaat- en kwartshoudende syenietgabbro.
Het voorkomen van gabbro's en verwante gesteenten samen met rapakivigraniet is, hoewel bijzonder, geen uitzondering. Ook in andere rapakivimassieven komt dit voor. In Nordingrå komen in de rapakivigraniet kleine en grotere xenolieten voor van leucogabbro. Ook zien we dat gangvullingen van rapakivigraniet de grootkorrelige leucogabbro doorsnijden. Dit duidt er op dat de rapakivigraniet jonger is dan de gabbro. In de contactzones van beide gesteenten treedt vermenging op. Hier vinden we ook de locaties met syenietgabbro.
Ontstaan van syenietgabbro
Het gezamelijk optreden van rapakivigraniet en gabbro heeft te maken met de ontstaanwijze van deze gesteenten. Rapakivimagma's zijn granietisch van samenstelling en zijn afkomstig uit de onderste regionen van de aardkorst. Het rapakivimagma kon ontstaan doordat opdringend heet basisch mantelmateriaal gesteenten in de onderste aardkorst opsmolt. Hierbij ontstonden grote opeenhopingen van magma van zowel basische als silicarijke samenstelling.
Beide magmasoorten, die normaal gesproken nooit gezamelijk voorkomen, zijn vrijwel gelijktijdig of kort na elkaar in de aardkorst omhoog gedrongen. Het rapakivimagma kristalliseerde tot een relatief dun, plaatvormig lichaam, waarbij zoals gewoonlijk verschillende typen rapakivigraniet ontstonden. Zwaartekrachtmetingen wijzen er op dat de rapakivigraniet in het Nordingråmassief een ca. een kilometer dikke laag vormt boven op de leucogabbro, die op zijn beurt een vergelijkbare laag gesteente vormt boven een plaatvormig gabbrolichaam van ongeveer vijf kilometer dikte. Uit de voorkomens van gabbro en de texturele verschillen daartussen blijkt dat er sprake is geweest van meerdere intrusies van basisch magma na elkaar.
De structuur en korrelverdeling maken duidelijk dat vloeibare componenten van het rapakivimagma in de gabbro moeten zijn doorgedrongen en niet andersom. De mate van hybridisatie doet vermoeden dat beide gesteenten nog deels vloeibaar waren. Het granietische rapakivimagma kon zich met het gabbroïde gesteente mengen, terwijl ook deze nog niet geheel vast was. De gabbro moet een soort kristalbrij van voornamelijk plagioklaaskristallen hebben gevormd, waar silicarijke (rest)oplossingen uit de rapakivigraniet vrij makkelijk in hebben kunnen doordringen. Bijzonder is dat als kwarts aanwezig is, deze meestal micrografisch met de kaliveldspaat vergroeid is.
Syenietgabbro of monzogabbro?
Het is maar hoe men het bekijkt. Zwerfstenen kan men petrografisch beoordelen op samenstelling, korreling en structuur en deze zo van een passende naam voorzien. Syenietgabbro van Angermanland zou zo bekeken monzogabbro genoemd moeten worden. Veel zwerfsteenverzamelaars interesseren zich echter minder voor gesteentesoorten 'an sich'. Hoofddoel is het verzamelen van gidsgesteenten. Dat maakt verschil. Gidsgesteenten onderscheiden zich niet alleen door een aantal min of meer vaste kenmerken, de herkomst ervan in Scandinavië is bij deze groep zwerfstenen moet ook bekend zijn. Dat maakt gidsgesteenten onder zwerfstenen tot een bijzondere, aantrekkelijk groep voor veel verzamelaars.
Naast syenietgabbro van Angermanland worden zo nu en dan vergelijkbare zwerfsteentypen gevonden, die door petrografische verschillen duidelijk maken dat deze niet van Nordingra/Angermanland afkomstig kunnen zijn. Hoewel deze zwerfsteentypen uit dezelfde minerale bestanddelen zijn opgebouwd, mogen deze geen syenietgabbro genoemd worden, aangezien deze zwerfsteentypen niet overeen komen met het betreffende gidsgesteente van Angermanland en ook omdat 'syenietgabbro' in feite een verouderde naam is. Alleen in het geval van gidsgesteente blijft de oude naam gehandhaafd. In de petrografie worden syenietgabbro's die van andere locaties in Zweden of Finland afkomstig zijn, monzogabbro genoemd. Door het feit dat rapakivimassieven vaak geassocieerd zijn aan gabbrogesteenten, is het niet onwaarschijnlijk dat zwerfstenen van monzogabbro, die in Oost-Drenthe worden gevonden, afkomstig zijn van rapakivigebieden elders in Zweden en Finland. Het rapakivimassief van Aland komt als herkomstgebied van zwerfstenen van monzogabbro zeker in aanmerking, aangezien in het westen van dit massief anorthosieten en leucogabbro's ontsloten zijn.
In het westen van de Alandarchipel zijn op het kleine eiland Västersten grootkorrelige, veldspaatrijke (anorthosiet)gabbro's en zelfs echte anorthosieten ontsloten. Het voorkomen van deze basische gesteenten zet zich onderzees voort. Sommige zwerfsteengabbro's in Oost-Drenthe, waaronder ook gabbro's die roodachtige kaliveldspaat en kwarts bevatten, zouden uit het zeegebied in de buurt van Västersten afkomstig kunnen zijn. Van het eiland Styrsö, zuidelijk van Mariehamn op het hoofdeiland, is een kleinkorrelige monzoniet bekend. Het donkerkleurige gesteente bevat veel hoornblende en roodachtige kaliveldspaat. Kaliveldspaat en plagioklaas zijn beide in nagenoeg gelijke hoeveelheden aanwezig. De kaliveldspaat vormt dikwijls zomen om de plagioklaas. Kwarts is niet of slechts in enkele onopvallende korrels aanwezig.
Terzijde:
In de literatuur lezen we vaak de naam anorthosietgabbro inplaats van leucogabbro of veldspaatspaatgabbro. Anorthiet is de soort plagioklaas die in deze gabbro's aanwezig is. Voor zwerfsteenverzamelaars is deze aanduiding van academische waarde. Net als kaliveldspaat vormt plagioklaas een reeks verschillende veldspaten, die op onderdelen van elkaar verschillen. Plagioklaas vormt een mengreeks van zuur naar basisch, waarbij het anorthietgehalte bepalend is voor het type plagioklaas. Met een loep of binoculair is dit niet vast te stellen. Wel is het zo dat natriumrijke, dus zure plagioklaas, witter van kleur is dan de meer basische, calciumrijke typen. Deze laatste komen vooral in gabbro's voor. Basische plagioklaas is vaak grijs gewolkt, soms met een paarsblauwe kleurzweem of is zelfs geheel zwart.
Van Järsö, zuidelijk van Styrsö op Aland, is in de collectie van de RUG in Groningen een monzogabbro aanwezig, waarvan niet duidelijk is of die ter plekke als zwerfsteen is opgeraapt of dat het een geslagen rotsmonster is. Het gesteente komt vergaand overeen met de syenietgabbro van Angermanland, zowel in uiterlijk als in samenstelling. Afwijkend is het relatief hoge percentage grofkristallijne kwarts in het gesteentemonster van Järsö. De kwarts is glasachtig, maar hier en daar ook typisch rapakivi-achtig licht grijsblauw van kleur. De kwarts is soms vergezeld van lichtrose kaliveldspaat en bevindt zich interstitieel tussen de grote, tot drie centimeter grote tabletvormige, grijs-troebele plagioklazen. Slechts op enkele plaatsen zijn kaliveldspaat en kwarts fijngrafisch met elkaar vergroeid.
Het voorkomen van basische, hybride en intermediaire gesteenten op Västersten, Järsö en Styrsö in de Aland-archipel is vermoedelijk gerelateerd aan voorkomens van basische gesteenten, met name zwartgroene, porfierische paleobasalten, westelijk van Nätö, waar deze zich vermengd hebben met granietporfierische en kleinkorrelige rapakivigesteenten. Hieruit zijn de als zwerfsteen algemene tot zeer algemene Alandkwartsmonzoniet en zijn porfierische variant voorgekomen. Deze laatste wordt in Duitsland wel 'Ringquartzporphyr' genoemd.
Dit maakt het waarschijnlijk dat aan de westkant van het rapakivimassief van Aland, onderzees op een aantal plaatsen basische, aan rapakivigraniet geassocieerde gesteenten voorkomen, die verwisseld zouden kunnen worden met leucogabbro en syenietgabbro van Angermanland. Omdat deze zwerfsteentypen op Aland niet als gidsgesteente beschreven en als zodanig erkend zijn, worden deze op grond van hun mineralogie en structuur leucogabbro, anorthosiet, monzogabbro, monzodiabaas en (porfierische) kwartsmonzoniet genoemd.
Terzijde
Gidsgesteenten hebben zo nu en dan namen die afwijken van de naam die ze eigenlijk zouden moeten krijgen op basis van samenstelling en structuur. De meeste beschrijvingen van gidsgesteenten dateren uit de eerste helft van de vorige eeuw. In die tijd nam het herkennen en benoemen van zwerfstenen met een bekende herkomst een grote vlucht.
De petrografie, met daarbij de naamgeving van gesteenten, stond echter niet stil. De veelheid aan destijds apart benoemde, lokale gesteentetypen heeft men teruggebracht tot een overzichtelijk aantal en vereenvoudigd. Ook heeft men verschillende gesteentesoorten opnieuw gedefinieerd. Het gevolg is dat sommige namen van gidsgesteenten verouderd lijken. Zo spreekt men niet langer van 'tinguaiet', maar noemt men het gesteente, ongeacht de herkomst, fonoliet. Toch blijft bijvoorbeeld de karakteristiek blauwgroen gekleurde 'Tinguaiet van Dalarne' zijn oude naam behouden, omdat dit een gidsgesteente is en omdat dit een eigennaam betreft. Met 'syenietgabbro van Angermanland' is hetzelfde aan de hand. Petrograsfisch zou dit gesteente monzogabbro genoemd moeten worden. Omdat dit ook een gidsgesteente betreft, blijft de verouderde naam gehandhaafd.
Monzodiabaas van Nordingrå
Hoewel in het gebied ook normale gabbro's voorkomen, zijn die voor zwerfsteenverzamelaars niet zo interessant. Deze zwerfsteentypen missen de karakteristieke kenmerken die ze als gidsgesteente zouden moeten hebben. Interessanter zijn bepaalde diabaastypen, die net als syenietgabbro roodachtige kaliveldspaat bevatten, naast enige kwarts. In sommige gevallen is kaliveldspaat zo rijkelijk aanwezig, dat het gesteente er enigszins rood door kleurt. Desondanks is het gesteente door zijn duidelijke ofietische structuur direct als diabaas te herkennen. Dergelijke diabaastypen met kaliveldspaat noemt men monzodiabaas.
Kaliveldspaat- en kwartshoudende diabazen zijn ook elders in Zweden van verschillende locaties bekend. Ze komen o.m. voor bij Konga Klint en Tomarp in het Zuidzweedse Skane. Verder is dit type gesteente gevonden bij Sala (Stockholm), Mammesberg (Vanernmeer), Bullberg (Dalarne) en ook bij Källsholm op Folgo (Aland).
Als zwerfsteen zijn diabazen met kaliveldspaat en kwarts niet bijzonder zeldzaam. Ze staan in de zwerfsteenliteratuur bekend onder de naam 'Kongadiabaas'. Het zijn olivijnvrije gesteenten met een duidelijke ofietische structuur met kleuren die variëren van donker (bruin)grijs tot groenachtig grijs. In een aantal gevallen is de kaliveldspaat namelijk niet rood gekleurd, maar geelachtigbruin of bruin, waardoor deze minder goed in de vulmassa tussen de plagioklaaslijstjes opvalt. Met een wisselende hoeveelheid kwarts als tweede partij, zijn beide mineralen hier en daar micrografisch met elkaar vergroeid.
Aangezien de korrelgrootte van diabazen geen vast gegeven is, net zo min als de vele structuurvariaties, is het niet mogelijk om 'Kongadiabaas' en vergelijkbare diabazen op gidsgesteenteniveau van elkaar te onderscheiden. Geen van deze gesteenten zal daarom de status van gidsgesteente verwerven. Het is in deze gevallen correcter om zwerfstenen als deze (kwarts)monzodiabaas te noemen. Bij zwerfsteenvondsten van monzodiabaas in een omgeving met veel rapakivi's en andere Oostbaltische zwerfstenen is de kans echter groot dat deze van Nordingrå of van Aland afkomstig zijn. Zeker is dit echter niet.