Fossiele koralen bij Gieten
In de Siluur-periode ontwikkelden zich de eerste riffen. Het waren voornamelijk
sponzenriffen, die opgebouwd waren uit talloze met elkaar vergroeide,
massieve kalkskeletten van stromatoporen. Koralen maakten wel deel uit
van de Silurische rifgemeenschappen, maar speelden als geheel een ondergeschikte
rol.
De fossiele riffen zijn bijzonder fraai ontsloten langs de westkust van het Zweedse
Oostzee-eiland Gotland. Ze steken langs de steile rotskust als opvallende kalksteenkapen
in zee. De riffen vormen een gordel die noordoostwaarts doorloopt tot
op het grote eiland Saarema voor de kust van Estland.
Het oercontinent Baltica dat bedekt was door een ondiepe tropische zee,
lag tijdens het Siluur ten zuiden van de evenaar, ter hoogte van het
huidige Noord-Chili en Peru in Zuid-Amerika. Continentbewegingen als
gevolg van platentektoniek zijn de oorzaak dat de kalksteenafzettingen
die toen gevormd werden in de loop van de tijd, samen met de koraalriffen
in noordoostwaartse richting verschoven tot de huidige positie in de
Oostzee.
In de ijstijd vielen de riffen ten prooi aan de afbrekende werking van het
passerende landijs. De stromatoporen en ook de koralen bestaan uit
harde kalk, waardoor deze de lange reis naar ons land in het landijs
grotendeels hebben overleefd. De koraalriffen op Gotland zijn van elkaar
gescheiden door zeer fossielrijke gelaagde pakketten mergelkalk. Tabulate
koralen vormen hierin een dominante fossielgroep, vergezeld van losse
stromatoporenkolonies, solitaire rugose koralen, brachiopoden en bryozoën.
Meer nog dan uit de riffen zijn uit de mergelkalken bijzonder veel
stromatoporen en tabulaten door het ijs losgebroken en verplaatst. Jammer
is dat deze kalkfossielen op heel veel plaatsen in Noord-Nederland door de
oplossende werking van regenwater uit de keileem zijn verdwenen. Na het
verdwijnen van het landijs moeten de keileemvlakten van Noord-Nederland
een soort Walhalla zijn geweest op fossielengebied.
Rugose en tabulate koralen
De zwerfsteenkoralen worden onderverdeeld in rugose koralen
en de groep van tabulaten. De Rugosa zijn te beschouwen als de
voorlopers van onze huidige rifbouwende koralen. In deze groep komen
zowel solitaire als koloniekoralen voor. De solitaire soorten hebben
vaak de vorm van een enigszins gekromd puntzakje. Ze komen algemeen
voor. Zonder microscopisch onderzoek zijn ze echter niet op naam te brengen.
Afgezien van een drietal solitiaire koralen zijn in de keileem bij Gieten tot
dusver slechts twee kleine zwerfstenen gevonden met Entelophyllum
en Weissermelia, twee struikvormig vertakte, kolonievormende rugose
koralen.
Op de noordelijke Hondsrug zijn zwerfsteenkoralen uit de groep
tabulaten veruit het talrijkst. Dat was bij Gieten niet anders.
Tabulaten waren uitsluitend kolonievormende organismen. Het kalkskelet
van een typische tabulaat bestaat uit een verzameling meest nauw
aaneensluitende woonbuisjes, waar de koraalpoliepen? (zie intermezzo)
in leefden. Deze woonbuisjes noemt men corallieten. De dichte pakking
ervan maakt dat de corallieten, zoals bij de favosieten, op doorsnede
veelhoekig zijn.
Terzijde:
Het is nog steeds geen uitgemaakte zaak of de tabulaten koralen waren of dat het een aparte groep
sponzen is geweest. In de jaren 70 van de vorige eeuw zijn in dieper water, onder overhangende
rifgedeelten en in grotten en holen van koraalriffen organismen ontdekt en beschreven, die tot een
bijzondere groep sponzen blijken te horen. Omdat deze zgn. sclerosponzen een skelet
afscheiden dat wel op dat van koralen lijkt, noemt men ze ook wel koraalsponzen. In de jaren
daarna zijn sclerosponzen op talrijke andere plaatsen in de oceanen ontdekt.
De overeenkomst van de skeletten van sclerosponzen met die van tabulate koralen is groot. Dit
geldt zowel op detailniveau als op de wijze waarop sclerosponzen afgestorven skeletoppervlakken
opnieuw koloniseren. Weliswaar beschouwen de meeste paleontologen tabulaten nog steeds
als koralen, maar duidelijk is wel dat hun kalkskeletten op essentiële punten van die van echte
koralen afwijken.
De afgrenzing van de groep tabulaten is op onduidelijke gronden gebaseerd. Soorten als
Subalveolites, Chaetetes e.d. rekent men weliswaar tot de tabulaten, maar in essentie verschillen
ze niet of nauwelijks van stromatoporen en bepaalde bryozoën. Het is onduidelijk waar tabulaten
ophouden en stromatopen beginnen. Hetzelfde geldt voor tabulaten versus trepostomate
bryozoën en bryozoën versus chaetetiden. Een aantal skelettaire kenmerken komen in al
deze groepen gemeenschappelijk voor. Het zou daarom niet hoeven verbazen dat men
geleidelijk tot het inzicht komt dat tabulate koralen, trepostomate bryozoën en
stromatoporen aparte groepen vormen binnen de sclerosponzen.
Een opvallend verschil met de kolonievormende rugose koralen is de
geringe doorsnede van de corallieten. Gemiddeld zijn die ca. 1,5mm
groot. De woonbuisjes zijn door talrijke dwarsplaatjes (=tabulae)
onderverdeeld. Hier dankt de groep ook zijn naam aan.
Hieronder volgt een overzicht van de soorten en hun aantallen die bij
Gieten uit de keileem tevoorschijn kwamen. De Nederlandse naam
staat tussen haakjes.
-Paleofavosites (Honingraatkoraal) 1 stuks
-Favosites (Honingraatkoraal) 10 stuks
-Laceripora 1 stuks
-Catenipora (Kettingkoraal) 2 stuks
-Halysites (Kettingkoraal) 1 stuks
-Propora tubulata (Zonnesteenkoraal) 1 stuks
-Thecia (Sterretjeskoraal)
Th. swindereniana 1 stuks
Th. saaremica 1 stuks
-Syringopora (Orgelpijpkoraal) 1 stuks
-Subalveolites 1 stuks
-Entelophyllum articulatum (rugose koraal) 1 stuks
-Weissermerlia sp. (rugose koraal) 1 stuks
Rugose koralen
Solitaire rugose koralen komen talrijk voor in zowel Ordovicische
als in Silurische kalkstenen. Ook in de keileem bij Gieten zijn een
aantal exemplaren in kalkstenen gevonden.
De koraalpoliep die het kalkhuisje ooit bewoonde, was een
zee-anemoonachtig dier dat met kalk uit zeewater een omgekeerd
kegelvormig skelet bouwde. De vorm ervan lijkt op een puntzakje.
Vaak zijn solitaire koralen enigszins gekromd. De bouwseltjes stonden
met hun punt in de zeebodem. Gedurende hun groei zakten ze door
het gewicht meestal iets in de zeebodem weg. Het scheefzakken
werd door het koraaldier gecorrigeerd.
Solitaire koralen zijn zonder slijppreparaten vrijwel nooit op naam
te brengen.
Entelophyllum articulatum
De kalkskeletten van rugose koralen zijn zeer variabel in bouw,
maar twee hoofdvormen zijn wel te onderscheiden: massief (=ceroïd) en
struikvormig (=phaceloïd).
Bij de massieve soorten zijn de afzonderlijke woonbuizen met
elkaar vergroeid tot een zeer compact geheel. Ze hebben meest
veelhoekige doorsneden. De andere groep vormt in talloze variaties
struikvormig vertakte kalkskeletten van cylindrische woonbuizen.
Aan de top ervan huisden de anemoonachtige poliepen. De
woonbuizen zijn rond op dwarsdoorsnede. Door talrijke op de
binnenwand geplaatste kalkschotten (septa) hebben de
buizen een karakteristieke, stralige bouw. Entelophyllum articulatum
is een typisch voorbeeld van deze laatste groep. In de
keileem bij Gieten is hiervan tot dusver een klein zwerfsteenexemplaar
gevonden.
![]() |
Entelophyllum articulatum - Zwerfsteen van Gieten (Dr.).
Klein koloniefragment met talrijke tot 1cm grote cylindrische woonbuizen. |
Weissermelia sp.
Rugose kolonievormende koraal, in koloniebouw enigszins vergelijkbaar met
die van Entelophyllum. De afzonderlijke woonbuizen van Weissermelia zijn
vaak niet groter dan 0,5 cm. Op dwarsdoorsnede zijn talrijke septa te zien. De
aanwezigheid van kleine kalkblaasjes (=dissepiment) tussen de septa langs
de binnenrand van de woonbuizen maakt dat daardoor een smalle binnenrand
gevormd wordt. Dit is karakteristiek voor deze soort.
Tabulate koralen
Favosites
Op de noordelijke Hondsrug is dit veruit de meest gevonden tabulate
koraal. In iedere bouwput waar kalkstenen uit tevoorschijn komen, vindt
men wel een of meer exemplaren. Bij Gieten zijn tot dusver een zevental
zwerfstenen gevonden, waarvan enkele 10 cm of meer maten. Favosieten
vormen doorgaans grote gedrongen, massieve kolonies. Van boven gezien
lijken de doorsneden van de dicht opeengepakte buisjes op die van basaltzuiltjes. Het
oppervlak als geheel heeft een bijenraatstructuur.
Verweerde favosieten met hun ‘basaltzuiltjes’ werden vroeger
dikwijls ‘Favosites basaltiformis’ genoemd. Favosites of favosiet fungeert
bij zwerfsteenvondsten vooral als verzamelnaam. De familie van de
favosieten bestaat uit een aantal genera, die slechts in details van elkaar
verschillen. Bij de behandeling van de kalksteenfossielen uit de noordelijke
Hondsrug zal daar nader op worden ingegaan.
![]() |
![]() |
Favosites sp. - Zwerfsteen van Gieten (Dr.).
Detail van het kolonieoppervlak met kleine polygonale corallieten. |
Favosites sp. - Zwerfsteen van Gieten (Dr.).
Verweerd keileemexemplaar.
|
Paleofavosites
Favosieten en paleofavosieten verschillen slechts in details van elkaar.
Het verschil zit hem vooral in de plaatsing van de wandporiën. De wandjes
die de woonbuisjes van elkaar scheiden zijn geperforeerd. De uiterst kleine
poriën vormen soms één rij, vaak ook twee. Bij favosieten zijn de poriën
uitsluitend op de wanden van de corallieten geplaatst, bij paleofavosieten
daarentegen vooral in de hoeken waar twee of meer wandjes bij elkaar
komen. Daarnaast zie je bij Paleofavosites hier en daar ook wandporiën.
Paleofavosites is al bekend in afzettingen uit het Laat-Ordovicium en komt
ook in het Siluur nog veel voor. Favosites is uitsluitend bekend uit
Silurische afzettingen.
Zowel bij favosieten als bij paleofavosieten zijn op de binnenwanden van
de woonbuisjes bij sommige soorten kleine, korte kalkdoorntjes geplaatst.
Ze lijken op dwarsdoorsnede enigszins op de septa van rugose koralen. Bij tabulaten en dus
ook bij favosieten noemt men de kalkdoorntjes septale stekels.
Laceripora
Van deze Silurische koraalsoort vinden we in kalkstenen alleen maar
takvormige fragmenten. Bij leven waren de kolonies van Laceripora
struikvormig vertakt. Ze leken nog het meest op lage, winterkale
struikjes. Na de dood van het organisme viel de kolonie uiteen in
korte of iets langere, soms nog vertakte fragmenten. De brokstukken
verzamelden zich vaak in lagen kalksteengruis onderaan de voet van
het koraalrif (rifdetritus).
De takken hebben een ronde doorsnede, zijn 1 tot 2 cm dik en
bestaan uit twee verschillende delen. De axiale (=binnenste) zone
van de koraaltakken is opgebouwd uit dunwandige, snel gegroeide,
op doorsnede veelhoekige corallieten. Tijdens hun ontwikkeling bogen de woonbuisjes
af naar de buitenkant van de cylindrische tak en mondden daar uit.
Vanaf de plaats waar de corallieten afbogen vertraagde hun groei,
waardoor een verdikking van de skeletelementen plaats vond. Deze
witte buitenrand wordt stereozone genoemd. De dikte van de
stereozone is variabel.
Laceripora komt uitsluitend voor in Silurische kalkstenen, vaak
vergezeld van (fragmenten) van stromatoporen.
Catenipora en Halysites
Beide koralen noemt men wel kettingkoralen omdat de afzonderlijke
buisjes (corallieten) als schakels in een ketting met elkaar verbonden
zijn. Op dwarsdoorsnede tonen de corallieten een beeld van korte of
langere kettingen, die vergroeid zijn met andere kettingrijen in de buurt.
Tezamen vormen ze een soort netstructuur.
![]() |
![]() |
Kettingkoraal (Catenipora maxima) - Zwerfsteen van Gieten (Dr.). | Kettingkoraal (Halysites sp.) - Zwerfsteen van Gieten (Dr.). |
Beide geslachten zijn met talrijke soorten in de keileem op de noordelijke
Hondsrug vertegenwoordigd. Bij Gieten is een drietal fraaie exemplaren
gevonden. Twee ervan waren catenipora’s, de ander was een halysiet.
Het verschil tussen beide genera is dat bij een halysiet tussen twee met
elkaar verbonden corallieten een heel smal tussenbuisje ingeschakeld is.
Dit tussenbuisje (= mesocoralliet) ontbreekt bij de catenipora's.
Verschillende onderzoekers hechten taxonomische waarde aan de lengte
van de kettingen en de vorm en de grootte van de door de kettingen
omsloten ruimtes. Dat deze voor het soortonderscheid helaas van weinig
waarde zijn, blijkt uit de groeiontwikkeling van de kolonies. Bij
ontogenetisch jonge kolonies van zowel Catenipora als Halysites zijn
de kettingen relatief lang en zijn de omsloten ruimtes, die men lagunae noemt,
groot en onregelmatig langwerpig van vorm. Naarmate de kolonie
ouder en groter wordt, wijzigt dit patroon zich dikwijls in kleinere,
meer gedrongen lagunae en kortere kettingrijen. Daarnaast zal het
leefmilieu destijds consequenties hebben gehad voor de uiteindelijke
vorm en de structuur van de koraalkolonies. Sterker bewogen zeewater
zal tot compactere kolonievormen hebben geleid met een dito kettingstructuur.
Onderzoek op het Zweedse Oostzee-eiland Gotland toont aan dat de
kettingkoralen goed aangepast waren aan een leefomgeving met een
relatief hoge slibbelasting, een leefmilieu overigens dat voor koralen
uitzonderlijk genoemd mag worden. De open ruimtes tussen de
kettingrijen fungeerden als effectieve dumpplaatsen voor de talrijke
slibdeeltjes waarmee het organisme voortdurend geconfronteerd werd.
De vorm en grootte van de lagunae bij volgroeide kolonies lijkt
vooral te zijn bepaald door de omstandigheden in het groeimilieu.
Vorm- en patroonswisselingen van kettingen en lagunae zijn ook bij
zwerfsteenhalysieten makkelijk vast te stellen. Duidelijk is dat
soortonderscheid op grond van deze structuren een doodlopende
weg is. Bij zwerfstenen kunnen we ons daarom het beste alleen bij
de geslachtsnaam houden, een enkele uitzondering daargelaten:
Catenipora maxima. Deze uitzondering is bij Gieten gevonden.
Thecia
In zwerfstenen komen een paar soorten van deze tabulate koraal voor.
Ze verschillen onderling duidelijk in koloniebouw en in structuur.
Thecia swindereniana komt het meest voor. De koraal vormt gedrongen,
op stromatoporen gelijkende, massieve kolonies die samengesteld zijn
uit kleine, ca. 1 mm grote hoekige buisjes. Op dwarsdoorsnede vormen deze
corallieten dicht opeen gedrongen verzamelingen sterretjes. Dit beeld wordt
veroorzaakt doordat op de binnenkant van de woonbuisjes zeer talrijke,
kleine kalkstekeltjes (septale stekels) in verticale rijen geplaatst zijn.
De Nederlandse naam sterretjeskoraal is daarom niet slecht gekozen.
Thecia saaremica vormt zeer onregelmatige kolonies. Soms is de vorm
deels laminair of licht massief, waarbij dunne en dikkere lagen of
plateaus elkaar bedekken. Soms hebben de afzonderlijke laagjes elkaar
voor een deel overgroeid. In andere gevallen bestaat de kolonie uit een
basaal laminair, onregelmatig golvend plateau met daarop een aantal
verspreid voorkomende uitstulpingen, die soms tot korte vingervormige
takken zijn uitgegroeid.
De koloniestructuur van Th. saaremica doet vaak denken aan die van
kurk met gaten. Op plaatsen waar de kolonies knobbel- of takvormige
uitstulpingen vertonen zijn de corallieten dunwandig. Ze zijn op die
plaatsen duidelijk stervormig. Daaromheen zijn ze door verdikking van
de skeletelementen nauwelijks of niet zichtbaar. Ze verdwijnen a.h.w.
in een witgekleurde massa. Duidelijk is dat de dunwandige corallieten
in de talvormige uitstulpingen een snellere groei doormaakten dan die
in de koloniemassa eromheen.
![]() |
![]() |
Thecia saaremica - Gieten (Dr.).
Bovenzijde van de kolonie (corallum) met verspreide corallieten die met grijs-groene kalkmergel gevuld zijn. |
Thecia saaremica - Gieten (Dr.).
Onderzijde corallum. |
![]() |
Thecia saaremica - Gieten (Dr.).
Detail met voor deze soort karakteristieke, lokaal voorkomende groepen dunwandige, stervormige corallieten. |
Syringopora
Zwerfstenen van deze koraal noemt men wel orgelpijpkoraal vanwege
de typische bouw van het kalkskelet dat uit talrijke, verspreid staande,
verticale, op orgelpijpjes gelijkende buisjes bestaat. De ronde
buisjes zijn door smalle horizontale dwarsbuisjes (= tubuli) met elkaar
verbonden.
Zwerfstenen van Syringopora worden regelmatig verward met
kettingkoralen. Het valse beeld van kettingen wordt bij Syringopora
veroorzaakt doordat aan het oppervlak van de zwerfstenen toevallig
een paar vlak bij elkaar gelegen corallieten samen met hun tubuli zijn
aangesneden. Tezamen vormen zij een korte ‘ketting’. In tegenstelling
tot de kettingkoralen zijn bij Syringopora vrijwel nooit meer dan drie of
vier buisjes tot een schijnketting verenigd.
Subalveolites
De veelal witte of geelwitte zwerfstenen bezitten een zeer fijne
structuur van smalle, dicht opeenstaande buisjes (=corallieten).
Hoewel deze soort tot de tabulate koralen wordt gerekend, is de
gelijkenis met stromatoporen zo groot dat er van
een nauwe verwantschap met deze groep sponzen sprake is. In de keileem bij
Gieten is een verweerd, poederig afgevend exemplaar gevonden.
De tweede foto is van een zwerfsteen uit de keileem op het noordeinde
van de Hondsrug bij Groningen.
Stromatoporen
In de kalkrijke keileem op de Hondsrug zijn de veelal afgesleten
skeletten en soms complete stromatoporen talrijk te vinden.
De massieve kalkskeletten zijn door sponsorganismen afgescheiden.
Ze bezitten een zeer fijne, soms bijna dichte structuur.
Van enige afstand bezien zijn stromatoporen te herkennen aan hun
opvallend witte kleur. Van dichtbij en natgemaakt zien ze er glazig uit,
als spek. Bij het doorslaan of bij sterk verweerde exemplaren blijkt hun
gelaagde bouw.
Fossielverzamelaars kunnen er weinig mee. De zwerfstenen vertonen
een zeer fijne, met het blote oog nauwelijks zichtbare structuur en vaak
ook alleen maar als de steen natgemaakt is. Met etstechnieken is er
dikwijls iets meer van de skeletstructuren te zien.
Ook in de kalkrijke keileem bij Gieten zijn tientallen stromatoporen
gevonden. Eén exemplaar viel op door bijzondere oplossingsverschijnselen
die er aan te zien waren. De grote, fijn gelaagde kalksteen vertoont
grillige holten, inbochtingen en gangen waar het calciumcarbonaat door
oplossing is verdwenen. De stromatopoor is in situ gevonden in de
zandige,vuursteenhoudende Noordhornkeileem.
Onder de stromatoporen onderscheidt men een groot aantal genera en
soorten. Sommige, zoals op de foto hierboven, bezitten een zeer
dichte structuur (Densastroma). Met het blote oog of met een binoculair zijn ook geëtste
exemplaren niet te determineren.
De iets grover gebouwde soorten zijn met behulp van een binoculair en etstechnieken
doorgaans wel op naam te brengen. Dikwijls is het nodig om daarnaast microscopische
preparaten te maken. Het herkennen van stromatoporen is specialistenwerk. Bij de
bespreking van de kalksteenfossielen uit de noordelijke Hondsrug zal hier nader op worden
ingegaan.
Hieronder zijn een aantal gevonden stromatoporensoorten afgebeeld.