De Tabulata vormen de belangrijkste groep zwerfsteenkoralen
in Noord-Nederland. Als lavendelblauwe verkiezeling komen
ze voor in het grind van Vroeg-Pleistocene rivierafzettingen
in het noorden en oosten van ons land. Als kalkzwerfsteen
worden deze koralen veel in de Nieuweschoot- en
Noordhornkeileem in het Hondsruggebied gevonden. Ook
rond de plaatsen Haddorf en Neuenkirchen in het Duitse
grensgebied zijn in het baggergoed bijzonder veel tabulaten
als zwerfsteen gevonden.
Bij tabulate koralen denkt men al snel aan favosieten. Deze
vormenrijke groep fossielen komt zo talrijk voor dat men ze
wel de ‘huismussen’ onder de zwerfsteenkoralen noemt.
Favosieten demonstreren bovendien op een duidelijke manier
hoe het tabulate koraalskelet is samengesteld.
Tabulaten waren kolonievormende organismen, want dat moet gezegd,
ze bestaan niet meer. Tabulaten zijn hoogstwaarschijnlijk sinds het Perm
uitgestorven, maar in de paleontologie wordt daarover toch verschillend
gedacht. Tabulaten verschenen voor het eerst in het Ordovicium en
bereikten hun bloeiperiode in het Siluur (Wenlock) en in het Midden-Devoon.
Hoewel hun systematische positie nog steeds onderwerp van discussie is,
neemt men aan dat het koralen waren. Deze koraalinterpretatie kreeg
ondersteuning door de publicatie van de ontdekking van vermeende
gefossiliseerde poliepen in kolonies van favosieten uit de Vroeg-Silurische
Jupiter Formation op Anticosti-Island in Canada (Copper 1985). Hoewel
volstrekt duister is hoe deze voor bijna 98% uit water bestaande organismen
ueberhaupt kunnen fossiliseren, is het extra merkwaardig dat de
sedimentaire omstandigheden waarin dit alles heeft plaats gevonden
bepaald geen ondersteuning zijn voor een eventuele fossilisatie.
Van zwarte schalies die onder zuurstofloze omstandigheden ontstaan en die,
zoals bekend, rijk zijn aan organische verbindingen en zeer goed bewaard
gebleven fossielen, waaronder afdrukken van weke delen, is op
Anticosti-eiland geen sprake. Evenmin komen er bentonietlagen voor die
uit vulkanische astuffen ontstaan. Vandaar de twijfel. Hier komt bij dat
het soms uitgesproken polymorfe karakter van de corallieten bij favosieten
ook niet bijdraagt aan de veronderstelling dat het koralen waren. Kortom,
ondanks juichende berichten van 'onomstotelijke bewijzen', bestaat over
hun status geen zekerheid. Integendeel zou ik haast zeggen.
In recente jaren zijn op steeds meer plaatsen in de oceanen en
aangrenzende zeeën sponzen ontdekt met een kalkskelet dat
overeenkomsten vertoont met dat van koralen. Men heeft deze groep
koraalsponzen in eerste instantie ondergebracht in de klasse Sclerospongia,
hoewel duidelijk is dat een deel van deze sponzen daar niet in thuis hoort.
Deze koraalsponzen vormen namelijk een zeer heterogene groep.Is een
verwantschap van tabulate koralen met sclerosponzen niet onmogelijk,
maar niet goed begrepen, hun relatie tot de rugose koralen is nog
minder duidelijk.
Bouwplan van het tabulate koraalskelet
In zijn eenvoudige vorm bestaat het kalkskelet van een tabulaat uit een
verzameling meest dicht opeengepakte en daardoor veelhoekige buisjes
(=corallieten). Iedere coralliet wordt door talrijke horizontale kalkplaatjes
(=tabulae) onderverdeeld. Vandaar de naam Tabulata. De vorm en
grootte van de corallieten, de aantallen tabulae en hun onderlinge
afstand in de corallieten varieert sterk. Een opvallend verschil met
rugose koralen is de geringe doorsnede van de corallieten, gemiddeld
bedraagt die zo’n 1,5 mm.
Tabulaten bezitten geen septa zoals bij rugosa het geval is. In plaats
daarvan zijn de binnenwanden van de corallieten bekleed met rijen
korte of iets langere kalkstekels of zijn smalle kalkrichels met
stekeltjes aanwezig. Richels en kalkstekeltjes duidt men aan als het
septale apparaat. Door de straalsgewijze plaatsing van de septale
naalden bezitten de corallieten op doorsnede soms een stervormig
uiterlijk.
Bij de meeste tabulaten staan de corallieten zeer dicht opeengepakt,
waardoor zij elkaar aan alle zijden raken. Massieve kolonievormen
zijn regel, maar laminaire, takvormige en incrustrerende kolonievormen
zijn evengoed bekend. Bij de halysieten en syringopora’s is sprake
van een meer open koloniestructuur. Bij de halysieten zijn de corallieten
zijdelings met elkaar verbonden, waardoor korte of langere kettingrijen
ontstaan. Bij Syringopora staan de cylindrische corallieten los van
elkaar, maar zijn de buisjes door smalle, dwarsverlopende tubules
met elkaar verbonden. Bij Sarcinula zien we weer iets anders. Bij
deze Ordovicische koraalsoort zijn de (soms wijd) uiteenstaande,
cylindrische korallieten door horizontale kalkplatforms in een
kalkskelet opgenomen.
De heliolieten vormen een aparte groep of beter gezegd een aparte
orde naast de tabulaten en rugose koralen. Misschien zijn bouw en
structuur van hun kolonies voor een deel te beschouwen als zeer
specifieke en vergaande aanpassingen aan een weinig dynamisch
leefmilieu met een hoge slibbelasting. In sterk mergelige afzettingen
komen namelijk wel heliolieten voor, maar niet of nauwelijks favosieten
of andere tabulaten, uitgezonderd een enkele halysiet of slanke,
uitgesproken takvormige kolonies van Thamnopora's en Pachypora's.
Het kalkskelet van een helioliet is meestal massief. Discusvormige,
halfbolvormige of omgekeerd kegelvormige kolonies komen het
meest voor. Het corallum is samengesteld uit losstaande, cylindrische
corallieten, die op regelmatige afstand, soms relatief dicht opeen,
soms ook op grotere afstand van elkaar staan. Ze zijn ingebed in
een matrix van fijnmazig kalkweefsel (= coenenchym). Dit
coenenchym kan uit een dissepimentachtig weefsel van kleine convexe
kalkblaasjes bestaan of is opgebouwd uit zeer smalle buisjes.
Combinaties van beide weefselvormen komen voor.
Opmerkingen bij het soortenonderscheid bij tabulaten
Microscopisch onderzoek aan tabulaten in oostbloklanden in de jaren
vijftig en zestig van de vorige eeuw was lange tijd maatgevend
voor het soortonderscheid bij deze groep koralen. De taxonomische
waarde van bepaalde morfologische kenmerken aan het tabulate
kalkskelet werden hoog ingeschat. Metingen hieraan hadden tot
gevolg dat talloze tientallen nieuwe soorten geïntroduceerd werden
(SOKOLOV 1951,1955 en KLAAMANN 1961a,1964 en STASINSKA (1967).
De belangrijkste morfologische skeletkenmerken bij het soortonderzoek
waren 1) de corallietdoorsnede, 2) aanwezigheid van poriën en solenia
plus de aantallen, plaatsing en diameter daarvan, 3) plaatsing, vorm en
onderlinge afstanden van de tabulae, 4) dikte van de corallietwand,
5) het wel of niet voorkomen van septale stekels en 6)de aanwezigheid
en vorm van een stereozone. Onderzoek aan acetaatpeels van zwerfsteen-
koralen toonde echter aan dat soortonderscheid op basis van deze
waarden sterk beïnvloed wordt en afhankelijk is van de plaats van het
preparaat in de kolonie. Het verbazingwekkende is dat op grond van
deze meetmethodiek (die overigens mondiaal toegepast werd) in één
koraal vaak twee of meer ‘soorten’ kunnen worden onderscheiden.
Dit is natuurlijk onmogelijk.
De taxonomische waarde van de hierboven genoemde morfologische
skeletkenmerken en de wijze waarop deze zich in de coralla manifesteren
isminder groot als gedacht. Het blijkt dat de intraspecifieke variatie bij tabulate
koralen, met name bij de favosieten erg groot is, zelfs tussen
overeenkomende soorten binnen één laagniveau (Motus 2001).
Vastgesteld is dat geen enkele morfologische skeletstructuur als diagnostisch
kenmerk kan dienen om soorten van elkaar te onderscheiden.
Vergelijkbare problemen zien we ook bij heliolieten, Syringopora's en in iets mindere
mate bij halysieten.
Destijds is door de gehanteerde werkwijze een woud aan 'soorten'
ontstaan, waarvan nu blijkt dat een aanzienlijk aantal synoniemen
van elkaar zijn. Om dit taxonomisch probleem op te lossen zullen
de verschillende morfologische skeletkenmerken van tabulaten en
heliolieten uit specifieke laagniveau's onderzocht moeten worden
en met elkaar vergeleken. Pas dan is het wellicht mogelijk om tot een reëler
soortonderscheid te komen.
Dit maakt dat soortonderscheid aan losse vondsten bij favosieten en
vermoedelijk ook bij andere tabulaten nog slechts nog in enkele
gevallen mogelijk is. Niet alleen dat fossielenverzamelaars hiermee
geconfronteerd worden na hun verzameltochten langs de kliffen van
Oostzee-eilanden of in ontsluitingen in Devonische afzettingen in
Sauerland, Eifel of Ardennen, het heeft vanzelfsprekend ook
consequenties voor het soortonderscheid bij zwerfsteenkoralen. Niet
alleen betreft het hier koloniefragmenten of sterk afgesleten kolonies,
zwerfstenen missen ook iedere context. Bij het determineren
van deze paleozoïsche koralen zullen we ons tevreden moeten
stellen met alleen de naam van het genus. Herkenning op soortniveau
is hooguit in een enkel geval mogelijk.
POWELL en SCRUTTON (1978) kwamen bij een vergelijkend onderzoek
aan kolonies van Paleofavosites al tot de conclusie dat de rangschikking
van de poriën bij dit genus erg variabel is. Tot dusver gold dat paleofavosieten
uitsluitend poriën in de hoeken van corallieten bezaten. Onderzoek toonde
echter aan dat ze bij dit genus ook op de wanden van voorkomen.
Aangezien Paleofavosites dus zowel hoek- als wandporiën blijkt te kunnen
bezitten, is Mesofavosites een junior synoniem van Palefavosites en dus als
zelfstandig genus van het toneel verdwenen. Dit genus werd door Sokolov
in 1951 opgesteld juist op basis van de aanwezigheid van zowel hoek- als
wandporiën.
Ook de status van genera als Pricosolenia en Multisolenia is niet
onbetwist. Deze koralen bezitten door een afwijkende geometrie
van de corallieten naast poriën ook solenia. Het zou niet hoeven
verbazen als Priscosolenia met zijn talrijke poriën en solenia in de
nabije toekomst ondergebracht wordt bij Multisolenia.
Solenia zijn eigenlijk niets anders dan verlengde trechtervormige
poriën. Solenia worden aangetroffen op plaatsen waar groepjes van
vier corallieten twee aan twee kruislings tegenover elkaar staan.
De poriën moeten als gevolg hiervan een grotere afstand tussen
twee tegenover elkaar staande corallieten overbruggen, dan normaal
bij drie aansluitende corallieten. Het gevolg is dat deze trechtervormige
porieverbinding een ruimtelijke vorm krijgt die een zekere gelijkenis
vertoont met een garenklosje. Het verschil tussen normale poriën
en solenia is dat deze laatste vaak grotere diameters lijken te bezitten,
hetgeen vrij logisch is aangezien de snede van de preparaten meer
kans heeft door de distale delen van de solenia te gaan dan door
het midden.
Multisolenia en in mindere mate Priscosolenia bezitten bovengenoemde
corallietrangschikking in sterke mate. Uit zwerfsteenonderzoek blijkt
echter dat deze typische rangschikking met zijn solenia ook voorkomt bij
Paleofavosites.
Septale stekels
De aanwezigheid van septale stekels op de binnenwand van de
corallieten wordt vrij algemeen als een belangrijk taxonomisch kenmerk
gezien. Het bestaan van een aantal soorten is hierop gebaseerd. Eigen
onderzoek aan zowel zwerfstenen als aan in situ verzameld materiaal
van Saarema toont aan dat de taxonomische waarde van septale structuren
twijfelachtig is. Bij veel favosieten, heliolieten en halysieten blijkt dat de
groeisnelheid van het skelet bepalend was voor de aanwezigheid
van septale stekels. Onder gunstige groeiomstandigheden zijn
skeletelementen als wanden en tabulae dun. Septale naalden of richels
ontbreken dan veelal. Was door omgevingsfactoren sprake van vertraagde
groei dan zien we de afzetting van meer skeletmateriaal, waaronder de
vorming van septale stekels. De wanden van de corallieten zijn verdikt,
de tabulae zijn dichter boven elkaar geplaatst, met vaak kleine
kalkstekeltjes. Het gevolg hiervan is dat de open ruimte (lumen)
in de toch al smalle corallieten nog smaller werd.
Soms gaat de verdikking van de skeletonderdelen zover dat
het lumen in de corallieten vrijwel geheel verdwijnt. Deze
verschijnselen treden soms op binnen dezelfde kolonie, niet zelden
in meerdere zones boven elkaar, waardoor de koraalkolonie van
de zijkant gezien gebandeerd uiterlijk krijgt. Hoewel men geen idee
heeft hoe snel het tabulate kalkskelet groeide, wordt in sommige
gevallen de indruk gewekt dat deze zonering seizoen-gerelateerd is,
met andere woorden misschien wel een soort jaargelaagdheid vormt.
Vergelijkbare zones treden ook op bij sclerosponzen, maar bij deze is
een koppeling met seizoensinvloeden niet duidelijk. Kalkskeletten
van sclerosponzen groeien uiterst langzaam. Grote kalkskeletten
hebben soms een ouderdom van honderden jaren.
Hoewel de indruk bestaat dat het optreden van septale stekels bij
tabulate koralen vooral bepaald lijkt te zijn door omgevingsfactoren,
zijn daarnaast ook tabulaten bekend waarbij binnen een zekere variatie
kolonievorm, corallietgrootte, vorm van de corallieten en septale stekels
soortkarakteristiek zijn.
Metrisch onderzoek heeft niet alleen tot een woud aan soorten bij tabulate
koralen geleid, ook het onderscheid op soort- en genusniveau bij
stromatoporen en trepostomate bryozoen berust voor een belangrijk deel
op dezelfde onderzoeksmethodiek....