Halysieten worden door fossielenverzamelaars doorgaans
‘kettingkoralen’ genoemd, vanwege de eigenaardige
kettingfiguren die zich op het oppervlak van de kalkstenen
aftekenen.
De kettingen worden gevormd door corallieten die zijdelings met
elkaar vergroeid zijn. Ruimtelijk gezien vormen de vergroeide
corallieten kleine palissaden. Op dwarsdoorsnede vormen deze
palissaden een netwerk van korte of iets langere kettingen, die
met elkaar vergroeid zijn.
Verschillende onderzoekers hechten taxonomische waarde aan vorm
en grootte van de kettingen en aan de ruimten (= lagunae) die
ze omsluiten. Dat deze in taxonomisch opzicht van twijfelachtige
waarde zijn, blijkt bijvoorbeeld uit de groeiontwikkeling van een
kolonie van een halysiet. Bij astogenetische juveniele kolonies vormen
de corallieten relatief lange kettingen, waardoor de omsloten lagunae
groot en langwerpig van vorm zijn. Naar mate de kolonie meer
volgroeid raakt, worden de kettingen korter, met als gevolg kleinere
en meer gedrongen lagunae. Verder valt ook te verwachten dat een
meer of minder wijdmazige kettingstructuur bij halysieten afhankelijk
is geweest van de groeiomstandigheden in het leefgebied.
Uit onderzoek op de Oostzee-eilanden Gotland en Saarema blijkt dat
de Halysieten aangepast waren aan een omgeving met een relatief hoge
slibbelasting. De koralen leefden in troebel water waarin van tijd tot tijd
veel slibdeeltjes aanwezig waren. Het is bekend dat troebelwatermilieus
voor koralen eigenlijk vijandige leefomgevingen zijn, maar voor veel
tabulaten gold dit blijkbaar niet. Ook van heliolieten en syringopora's is
bekend dat ze zeer slibtolerant waren. Bij de halysieten fungeerden de
open ruimtes (lagunae) tussen de kettingen als dumpplaatsen voor de
talrijke slibdeeltjes waarmee het organisme voortdurend geconfronteerd
werd.
Vorm- en patroonwisselingen van kettingen en lagunae herkennen we
ook in zwerfsteenhalysieten. Bij het determineren van
zwerfsteenvondsten of in situ verzameld materiaal op de Oostzee-
eilanden kunnen we ons daarom het beste alleen bij de geslachtsnaam
houden, een enkele uitzondering misschien daargelaten.
Eocatenipora
Komt uitsluitend in het Ordovicium voor. De corallieten zijn op doorsnede
rondachtig, ovaal tot afgerond hoekig. Septale stekels ontbreken. Eocatenipora
vormt korte en langere, slingerend verlopende kettingen, die los van elkaar in
kalksteen zijn ingebed. De kettingen vormen dus geen netwerk. Het aantal
‘schakels’ (= corallieten) per ketting varieert sterk (van twee tot meer dan
twintig). De vraag die hierbij opkomt is of de losse kettingen van Eocatenipora
een primair kenmerk waren of dat het fragmenten zijn van kolonies die door
weersomstandigheden of erosie in het leefmilieu destijds uiteen geslagen zijn.
Hier valt tegenin te brengen dat sommige kettingen bij Eocatenipora wel erg
lang en slingerend gebogen zijn om onderdeel te zijn geweest van een
netvormige kolonie. De lagunae waren in dat geval niet alleen groot, ook
de vorm ervan zou bijzonder zijn geweest.
Jammer is dat de meeste eocatenipora's in zwerfstenen gedeeltelijk
verkiezeld zijn. Het herkennen wordt er daardoor niet makkelijker op,
waar nog bij komt dat het etsen met zuur door de verkiezelingsverschijnselen
onbevredigende resultaten geeft.
Catenipora
Catenipora is onder zwerfsteenhalysieten het talrijkst vertegenwoordigd.
In de meeste gevallen betreft het kleine zwerfsteentjes, grotere coralla zijn
een stuk zeldzamer. De variatie in corallietdoorsneden is bij Catenipora erg
groot. Deels zullen deze verschillen soortspecifiek zijn geweest, niet uit te
sluiten is dat het in een aantal gevallen om intraspecifieke variaties gaat.
Over het algemeen zijn de corallieten bij Catenipora kleiner dan bij de
andere halysieten. Op doorsnede zijn de corallieten rondachtig, ellipsvormig
of hoekig-elliptisch.
Een aantal van de meest fijngebouwde typen komt alleen bij dit genus
voor. Desondanks is van Catenipora een soort beschreven (C. maxima)
met coralietdoorsneden tot ca. 4 mm! Vinden we zo'n type dan is herkenning
niet moeilijk. Of de grootteverschillen van de corallieten in zwerfstenen op
even zovele soorten wijst, valt zeer te betwijfelen. De soortspecifieke variatie
onder de halysieten is vrij groot, waar nog bij komt dat beperkingen die het
leefmilieu het organisme oplegde van invloed zullen zijn geweest op de
uiteindelijke vorm van de kolonie en de doorsnede van de corallieten.
Bij Catenipora zijn de corallieten met hun vrij dikke wanden direct met elkaar
vergroeid. Een smal tussenbuisje (=tubule of mesocoralliet) zoals bij Halysites
en Cystihalysites ontbreekt. Daarmee is Catenipora met de loep of binoculair
niet moeilijk van de overige halysieten te onderscheiden. Aan dwarsdoorsneden
is de aan- of afwezigheid van tubules niet moeilijk vast te stellen.
De binnenwanden van de corallieten zijn vooral bij de fijner gebouwde catenipora's
bezet met talrijke septale stekels of septale richels. De stekeltjes zijn in 12
verticale rijen op de binnenwanden geplaatst.
Halysites
Halysites is de kettingkoraal bij uitstek. De kolonies zijn doorgaans regelmatig
van bouw en bezitten een fraaie, duidelijke netstructuur van vergroeide
kettingen. De corallieten zijn op doorsnede ovaal, afgerond hoekig of zelfs
ietwat gedrongen waardoor ze rondachtig van vorm zijn. Bovendien bezitten
de corallieten gemiddeld grotere doorsneden dan bij Catenipora.
Het voornaamste verschil met Catenipora is de aanwezigheid van coenenchym
in de vorm van een smal buisje (tubule) dat telkens tussen twee corallieten
is ingeschakeld. Overigens worden deze tubules in talrijke publicaties
'mesocorallieten' genoemd. De tubules zijn door talrijke, dicht opeen staande
dwarsplaatjes (=diafragma’s) onderverdeeld. De wanden van de corallieten
bij Halysites kunnen relatief dun zijn, maar meestal zijn ze vrij dik. In de
corallieten zijn talrijke horizontale of alternerend geplaatste tabulae aanwezig.
Septale naalden zijn onduidelijk of ontbreken. Ze zijn nog het duidelijkst
zichtbaar bij typen met dikke corallietwanden. Een gevolg van dikke
corallietwanden bij Halysites is dat de aanwezigheid van tubules daardoor
soms niet opgemerkt wordt. De functie van deze tubules is niet bekend.
![]() |
|
Halysites sp. - Zwerfsteen van het Engels Kamp in Groningen. | Halysites sp. - Zwerfsteen van Groningen. |
Cystihalysites
Dit is een bijzonder fraaie, 'open' gebouwde halysiet met relatief grote,
doorgaans dunwandige corallieten. De open bouw heeft betrekking op de
gemiddeld grotere lengte van de kettingen en de lagunae.
De vorm van de coralieten is ovaal, ronde corallietdoorsneden zijn tot
dusver onder de zwerfsteenvondsten niet aangetroffen. Zwerfstenen
van Cystihalisites worden door verzamelaars in de meeste gevallen voor
Halysites gehouden, omdat ook bij deze soort een tubule aanwezig is.
Het verschil met Halysites is dat de tubules bij Cystihalysites geen echt
buisje vormen, maar dat sprake is van een smalle, buisvormige
stapeling van kleine convexe kalkblaasjes tussen twee corallieten.
Zwerfstenen van Cystihalysites zijn hieraan direct te herkennen. De
corallieten bevatten doorgaans geen of zeer weinig septale stekels.
In de keileem zijn zwerfsteentjes van Cystihalysites bepaald niet zeldzaam.
Bijzonder is dat vertegenwoordigers van dit genus tot voor kort op Gotland
onbekend waren.
Hexismia
Is een bijzonder gebouwde halysiet met een karakteristiek uiterlijk. De
kettingrijen zijn samengesteld uit één enkele of hooguit twee corallieten.
De corallieten staan daardoor met weinig tussenruimte dicht opeengepakt.
Het gevolg hiervan is dat de lagunae kleiner dan de corallieten zelf en
nauwelijks als zodanig op te merken zijn. De corallieten zijn direct met elkaar
verbonden of door middel van tubules. Deze laatste zijn onderverdeeld door
convex gebogen diafragma's, die overigens ook kunnen ontbreken.