De grond onder onze voeten is te lezen als een geschiedenisboek. Hoe dieper je komt hoe ouder de aardlagen zijn. Alleen zien wij de wat dieper gelegen lagen zelden of nooit. Onlangs boden graafwerkzaamheden zuidelijk van Ees in Drenthe die mogelijkheid wel.

 

 

Al enige jaren is men bezig om kruisingen in de N34 van Groningen naar Emmen ongelijkvloers te maken. Eerst werden die bij Gasselte en Borger aangepakt, gevolgd door de omvangrijke reconstructie van de rotonde in de N33 en de N34 bij Gieten. De graafwerkzaamheden boden destijds een prachtige gelegenheid om iets meer aan de weet te komen over de bodemopbouw onder het oppervlak van de Hondsrug.
 

 

 

Bij de reconstructie van de afslag in de N34 naar Exloo moest veel zand worden verzet.

Onder een laag dekzand en keileem was langs de N34 een dik pakket gelaagd en gestuwd rivierzand aanwezig.

 


 

Onlangs was de afslag naar Exloo aan de beurt. Zuidelijk van Ees werd aan weerszijden van de N34 tot een diepte van ruim vier meter zand en leem weggegraven. Hierbij kwamen over een lengte van ruim 250 meter prachtig door ijs gestuwde afzettingen te voorschijn. Het uitgegraven profiel maakte een indruk alsof zandlagen met een reuzenhand opzij geschoven waren en verfrommeld. Door het droge herfstweer waren in de steile zandwanden bodemlagen en stuwingsstructuren op een bijzonder fraaie wijze zichtbaar. De schep kwam er nauwelijks aan te pas, sterker nog, als een gedeelte afgestoken werd om bepaalde structuren duidelijker zichtbaar te maken, was het resultaat meestal teleurstellend.

 

 

Het gestuwde zandpakket wordt aan de bovenzijde afgedekt door keileem en dekzand. Het onderliggende zand bestaat voor een belangrijk deel uit grof, glimmerhoudend smeltwaterzand met grind. De indruk is dat zand en grind, voor een deel althans, afkomstig zijn uit oudere rivierafzettingen. Sedimentatiestructuren en korrelgrootteverschillen van het zand maken duidelijk dat deze door een vervlechtend smeltwatersysteem moeten zijn afgezet. Ondanks de sterke ijstektonische deformatie valt op dat het zandpakket uit een afwisseling bestaat van scheefgelaagd zand, geulvullingen en laagjes uiterst grof, grindhoudend zand, met hier en daar zelfs grindbankjes en fijner, gelamineerd en soms leemhoudend zand. Op talrijke plaatsen, vooral op de overgang van fijn naar grof zand en naar leemhoudende bandjes heeft zich ijzerroest gevormd, dat het zand lokaal geel- tot oranjebruin kleurt.


 

 

Aan weerszijden van de N34 werd tot ca. 4,5 diepte zand weggegraven. Hierbij kwamen afzettingen van drie opeenvolgende ijstijden te voorschijn.

In de ontsloten profielwanden waren prachtige door landijs veroorzaakte stuwingsstructuren zichtbaar.

Door aanhoudende droogte ontstonden in betrekkelijk korte tijd prachtige profielen met uitgeprepareerde gestuwde structuren,  die anders niet en zeker niet zo fraai te zien zouden zijn geweest.

Op de foto zijn afzettingen uit drie afzonderlijke ijstijden duidelijk van elkaar te onderscheiden: bovenaan dekzand (Weichselien), daaronder een grijsgroene keileemlaag (Saalien) met daaronder een gestuwd pakket smeltwaterzand (Elsterien).

Het smeltwaterzand was fraai gelaagd, afwisselend fijn- en grofkorrelig met hier en daar grindsnoeren van zeer kwartsrijk grind.

Op enkele plaatsen waren in het zandpakket kleine grindbanken aanwezig.

 

 

 

Drie ijstijden langs de N34

Het komt niet zo heel vaak voor dat bij graafwerkzaamheden grondlagen te voorschijn komen uit drie verschillende ijstijden. Zuidelijk van Ees was dit wel het geval. IJstijden of glacialen zijn perioden met een klimaat dat duizenden jaren achtereen voor menselijke begrippen bar en boos moet zijn geweest. Deze glacialen worden van elkaar gescheiden door kortdurende perioden, tussenijstijden of interglacialen genoemd. Het klimaat in een interglaciaal is een stuk gunstiger dan in de koudeperiode daaraan voorafgaand of erna. Momenteel leven wij in zo'n warmere periode, het Holoceen. De laatste 2,5 miljoen jaar is ijstijdkou echter regel.

 

 

De jongste grondlaag, zuidelijk van Ees, is ongeveer tussen 12.850 en 11.650 jaar geleden ontstaan, terwijl de oudste met gestuwd zand ca. 420.000 jaar geleden moet zijn gevormd. Daartussen bevindt zich een laag keileem met zwerfstenen. Leem en stenen vormen de stille getuigen van een tijd, ca. 140.000 jaar geleden, dat ons land duizenden jaren achtereen bedekt was door een dik pakket landijs, ijs dat heel geleidelijk uit Scandinavië, via de Oostzee en Noord-Duitsland ons land was binnengedrongen en uiteindelijk doorschoof tot halverwege Nederland.


 

 

Tijdens het maximum van de vergletsjering in de Saale-ijstijd, ca. 140.000 jaar geleden, reikte het landijs tot halverwege Nederland.

 

 

Van boven naar beneden is lichtbruin gekleurd dekzand uit het laatste deel van de Weichsel-ijstijd (Jonge Dryas) te zien. Daaronder grijsgroene keileem uit de Saale-ijstijd en daaronder intensief gestuwde smeltwaterzanden uit de Formatie van Peelo (Elsterien). Op de foto is een schuine opschuivingsstructuur in het zand zichtbaar.

Ook verderop langs de N34 waren deze drie ijstijdafzettingen duidelijk van elkaar te onderscheiden.Op de overgang van dekzand naar onderliggende keileem is een niveau met veel zwerfstenen aanwezig. Dit markeert het erosieoppervlak dat in de tweede helft van de Weichsel-ijstijd door uitspoeling en windwerking is ontstaan. Dit stenenrijke niveau noemt men keizand.

 

 

Ook de ijstijd daarvoor, het Elsterien, heeft sporen in de bodem achtergelaten en wel in de vorm van dikke lagen zand en klei. Bij Ees was een van deze afzettingen een tijdlang op indrukwekkende wijze te zien. We zullen mede aan de hand van foto's bekijken wat deze ijstijdlagen ons vertellen. Om bij de jongste te beginnen:

 

 

Weichsel-ijstijd (Weichselien)

Het Weichselien was tot dusver de laatste ijstijd. Daarna werd het klimaat warmer. Dit is de tijd - het Holoceen -  waarin wij nog steeds leven. Het landijs uit Scandinavië bleef in de Weichsel-ijstijd net ten noorden van Hamburg steken. Het Hondsruggebied was toen een soort poolwoestijn, droog en steenkoud, vrijwel zonder enige begroeiing en dat duizenden jaren achtereen. In de tweede helft van deze ijstijd is veel zand verplaatst. Voor een deel werd dit zand door sneeuwsmeltwater aan het oppervlak verplaatst, anderdeels waren het sneeuw/zandstormen waarbij veel zand verstoof. Zand uit deze periode vormt de bovenste bodemlaag in grote delen van ons land. Het is een wisselend dikke grondlaag die als een deken over oudere grondlagen heen ligt. Vandaar de toepasselijke naam dekzand.

 

 

Bovenaan, direct onder de bouwvoor, is dit dekzand te zien als een laag geelbruin, windgelaagd zand. Dekzand vormt op de meeste plaatsen in het Drentse landschap de zandlaag die aan het oppervlak ligt, waarop gewoond en geboerd wordt. De dikte van de dekzandlaag bij Ees is in het algemeen minder dan 60cm. Slechts op een enkele plaats is het dekzand dikker, tot iets meer dan 130 cm. De indruk is dat we op deze plaatsen met kleine vlakke zandduintjes te maken hebben. Het niet al te fijnkorrelige zand is leemarm. Vermoedelijk gaat het hier om voornamelijk door wind aangevoerd zand dat in de laatste zeer koude duizend jaar van de Weichsel-ijstijd (Jonge Dryas, -12.850 - 11.650 BP) is afgezet.
 

 

 

De dekzandafzetting langs de N34 bestond uit gelaagd, leemarm zand. De ietwat grovere korreling met hier en daar zelfs kleine grindjes, dateert uit de Jonge Dryas (12.850 - 11.650 jaar geleden).

In het Laat-glaciaal van de Weichsel-ijstijd is door weersomstandigheden in een schaars begroeide omgeving veel zand en stof verplaatst. Het zand is over de omgeving uitgewaaid en vormt in Drenthe en omstreken een laag die dekzand genoemd wordt.

De ietwat grovere korreling van het zand met hier en daar zelfs kleine grindjes vormt een aanwijzing dat we bij Ees met dekzand te maken hebben dat dateert uit de Jonge Dryas (12.850 - 11.650 jaar geleden).

In het dekzand ontbreken dunne laagjes met leemhoudend zand. Het zandpakket maakt de indruk dat het voornamelijk samengesteld is uit door wind verplaatst zand.

Op enkele plaatsen langs het uitgegraven traject langs de N34 bereikte het dekzand een grotere dikte. Vermoedelijk betreft het hier lage zandduinen uit het laatste deel van de Weichsel-ijstijd (Jonge Dryas).

Dekzand uit de laatste ijstijd ligt o.m. in het Hondsruggebied als een deken over het landschap. Het bedekt oudere afzettingen, vandaar ook de naam.

 

 

 

Saale-ijstijd (Saalien)

Onder  de geelbruine dekzandafzetting is keileem aanwezig. Keileem is een dichte, taaie leemsoort met stenen die achter bleef nadat het landijs op het eind van de Saale-ijstijd, ca. 135.000 jaar geleden, was weggesmolten. De Saale-ijstijd wordt beschouwd als onze hoofdijstijd. De belangrijkste contouren in het landschap, waaronder de Hondsrug, zijn toen ontstaan. Ook de talloze zwerfkeien, waarmee men in de Trechterbekertijd, ca. 5000 jaar geleden, hunebedden heeft gebouwd, stammen uit deze ijstijd.

 

 

De keileemafzetting bij Ees is vergeleken met plaatsen elders op de Hondsrug betrekkelijk dun, gemiddeld niet meer dan een meter. Aan de bovenzijde, op de overgang naar het dekzand is een dunne band keizand met grote en kleinere zwerfstenen aanwezig. Dit is het niveau dat ontstaan is doordat het keileemoppervlak tijdens de laatste ijstijd door wind- en watererosie uitgeblazen en uitgespoeld is. Alleen zware bestanddelen als grof zand en stenen bleven liggen.
 

 

 

Hoewel betrekkelijk dun wisselt de dikte van de laag dekzand. Opeen aantal plaatsen was sprake van vlakke dekzandruggen en zelfs van duinvorming.

Grote zwerfblokken die bij de graafwerkzaamheden te voorschijn kwamen, zijn apart gehouden. Ze krijgen een plaats in de keientuin bij het Hunebedcentrum in Borger.

De keileemafzetting zuidelijk van Ees is voornamlijk grijsgroen van kleur. Dit wijst op reducerende omstandigheden, door het grotendeels ontbreken van zuurstof. In de leemlaag komen talrijke kleine vlekken en aders voor waarin de keileem roestbruin geoxideerd is.

De overgang van zand uit de Formatie van Peelo (Elsterien) naar Saalienkeileem is messcherp. De deformatie van het zand op de overgang naar keileem is in zeer geringe mate aanwezig of ontbreekt.


 

 

Het niveau met zwerfstenen aan de top van de keileemafzetting is een aanwijzing dat de oorspronkelijke dikte van de leemlaag groter moet zijn geweest. Hoeveel is niet aan te geven. Aangezien de keileem ter plaatse relatief arm is aan zwerfstenen, moet rekening gehouden worden met zeker verscheidene decimeters. Aan de onderzijde wordt de keileemlaag scherp begrensd door merendeels grove, gestuwde zanden uit de Formatie van Peelo (Elsterien).

 

 

Opmerkelijk is dat de keileem bij Ees niet of slechts in geringe mate is geoxideerd. De leem is overwegend grijsgroen van kleur, waarschijnlijk als gevolg van reducerende (= zuurstofontrekkende) omstandigheden. Hoewel het percentage zwerfstenen in de keileem niet groot is, kwamen bij de graafwerkzaamheden een flink aantal grote zwerfblokken te voorschijn. Deze keien zijn bestemd voor de keientuin bij het Hunebedcentrum in Borger. 

 

 

Op een aantal plaatsen ontbreekt keileem. Dekzand en keizand worden in deze gevallen aan de onderzijde begrensd door het grove zandpakket uit de Formatie van Peelo. Het ontbreken van keileem is het gevolg van erosie. Tijdens het warme interglaciale Eemien, dat op de Saale-ijstijd volgde, raakte de keileemafzetting chemisch verweerd en ontkalkt. In de koude tweede helft van de laatste ijstijd werd de keileemlaag door sneeuwsmeltwater en wind uitgespoeld en uitgeblazen. 
 

 

 

In de westelijke profielwand was op een aantal plaatsen een fraai ontwikkeld keizandniveau aanwezig. Keizandvormt de top van de keileemafzetting en bestaat uit een dunne laag grof grindhoudend zand met talrijke zwerfstenen. 

De scherpe overgang van grijs gereduceerde keileem naar onderliggend Peelozand wordt vaak gemarkeerd door een smalle zone waarin het zand bruingekleurd is door ijzeroxide.

Op enkele plaatsen langs de N34 ontbreekt keileem. Verwaaiing en uitspoeling in de koude tweede helft van de laatste ijstijd was hiervoor verantwoordelijk. Dat er eerder wel keileem aanwezig moet zijn geweest wordt aangegeven door een dunne zone met zwerfstenen.

Op het Balloërveld bij Rolde is in een van de zandverstuivingen een prachtig golvend keizandniveau door de wind vrijgeblazen. Hier liggen tienduizenden, meest kleine, noordelijke zwerfsteentjes.

 

Terug

 

 

Terzijde:

Keileemsoorten

Het zwerfsteengezelschap zuidelijk van Ees heeft een Oostbaltisch karakter. Het percentage rapakivigranieten uit Zuidwest-Finland  is hoog. Verder kon worden waargenomen dat de keileem grote brokken vuursteen bevatte. Deze laatste vielen op doordat de vuurstenen door de bak van de graafmachine verbrijzeld waren. Rapakivigraniet en vuursteen maken duidelijk dat we zuidelijk van Ees te maken hebben met vuursteensteenhoudende Assenkeileem. Dit keileemtype is als grondmorene (lodgement till) door het ijs van de Hondsrug-ijsstroom afgezet.

Vuursteenhoudende keileem is op het westelijke deel van de Hondsrug dominant aanwezig. Hoewel de Hondsrug topografisch als een rechte, vrij vlakke heuvelrug oogt, wordt deze van noord naar zuid door een laagte in twee aparte takken verdeeld. Beide Hondsrugtakken worden door snoeren dorpen gemarkeerd. Op de westelijke tak liggen plaatsen als Erica, Zuidbarge, Emmen, Odoorn en Borger. De oostelijke tak wordt bepaald door Klazienaveen, Emmerschans, Weerdinge, Valthe, Exloo en Buinen. Verder noordwaarts, vooral tussen Gasselte en Eext is de tweedeling minder duidelijk.

 

Ontkalkte Assenkeileem is vooral aanwezig op de westelijke Hondsrugtak. Dit beeld bij Gieten werd zuidelijk van Ees nog weer eens bevestigd.

Assenkeileem is in tegenstelling tot de erboven aanwezige Emmenkeileem vuursteenhoudend. Op verschillende plaatsen konden in de profielwanden kapotte vuurstenen worden waargenomen, die door de bak van de graafmachine kapot getrokken zijn.

Bij graafwerkzaamheden op de Hondsrug valt op dat de overgang van keileem naar onderliggend gestuwd zand vrijwel overal messcherp is. Gestuwde structuren in het onderliggende zakket zand zijn aan de bovenzijde scherp afgesneden. Keileem ligt discordant op het zandpakket daaronder.

Zowel Assen- als Emmenkeileem hebben een Oostbaltische zwerfsteensamenstelling. In het veld zijn beide keilemen makkelijk van elkaar te onderscheiden door de aanwezigheid van talrijke vuurstenen in Assenkeileem. In Emmenkeileem ontbreken vuurstenen.

 

De westelijke Hondsrugtak is niet alleen lager dan de oostelijke tak, ook het aantal zwerfstenen is significant minder. Dit verschil was in de 19e eeuw reden dat het delven van 'keistenen' uitsluitend op de oostelijke Hondsrugtak plaats vond, globaal tussen de dorpen Gasselte en zuidwaarts tot voorbij Valthe. Meer naar het westen op de Hondsrug loonde het keiendelven niet.

De rijkdom aan zwerfstenen op de oostelijke Hondsrugtak is gekoppeld aan het Emmen keileemtype. Deze keileemsoort komt vooral voor op de hogere delen van de Hondsrug. Emmenkeileem wordt voornamelijk op de oostelijke Hondsrugtak aangetroffen. Onverweerd kleurt deze keileem roodbruin, Assenkeileem is in verse toestand grijs.

Uitgezonderd het noordeinde van de Hondsrug tussen Zuidlaren en Groningen vormt Emmenkeileem elders in het Hondsruggebied geen aaneengesloten afzetting. Dit keileemtype vormt min of meer geïsoleerde, vaak langgerekte 'eilanden' op en te midden van Assenkeileem. Indien Emmenkeileem aanwezig is, dan vormt deze altijd de bovenste van de twee keilemen. In de ontsluiting zuidelijk van Ees ontbreekt Emmenkeileem.

Assenkeileem bezit weliswaar een Oostbaltisch zwerfsteengezelschap, maar bevat altijd een percentage kristallijne  zwerfsteensoorten uit Midden- en Zuid-Zweden. Smalandgranieten zijn in dit keileemtype niet zeldzaam. In een van de uitgegraven sleuven naast de N34 werd een ca. 30cm grote zwerfsteen van Vanevikgraniet gevonden, een gidsgesteente uit de provincie Smaland in Zuid-Zweden. Doorslaggevend voor de herkenning in het veld is het hoge percentage vuursteen. 

In verweerde toestand is Assenkeileem in het veld niet van Emmenkeileem te onderscheiden. Door oxidatie kunnen beide keilemen roestbruin gekleurd zijn. Hét verschil tussen beide keileemtypen is het vuursteengehalte. In Emmenkeileem ontbreekt dit gesteente volledig. Assenkeileem daarentegen is er rijk aan. Ook het kristallijne zwerfsteengezelschap is verschillend. Emmenkeileem bevat uitsluitend zwerfsteentypen uit de noordelijke Oostzee, Zuidwest-Finland, Botnische Golf en Noord-Zweden. Gesteentetypen uit Midden- en Zuid-Zweden ontbreken.

 

Op de oostelijke Hondsrugtak komen op de hogere delen twee typen keileem voor. Op de meeste plaatsen zijn beide leemsoorten ontkalkt. De onderste keileemlaag is Assenkeileem, die daar boven op is Emmenkeileem. Emmenkeileem, hier op de foto, is bijzonder rijk aan Oostbaltische zwerfstenen, rapakigranieten voorop.

Bij de wegreconstructie bij Gieten kwam op de oostelijke Hondsrugtak, kalkhoudende Oostbaltische Nieuweschootkeileem voor. In ontkalkte toestand wordt deze keileem Emmenkeileem genoemd.

Bij Klazienaveen waren beide keileemtypen, in ontkalkte toestand, goed van elkaar te onderscheiden. Op de foto is in de onderste (Assen)keileem bij de pijl een vuursteen zichtbaar.

De zwerfsteenrijkdom in Emmenkeileem bij Nieuw-Dordrecht in Zuidoost-Drenthe was opvallend. Zwerfsteenkunstenaar Derk den Boer, hier op de foto, heeft van deze keien langs het Koning Alexanderkanaal een aantal zwerfsteenmonumenten gemaakt.

 

 

Conclusie:

Binnen het gebied van de reconstructie van de N34 tussen Ees en de afslag naar Exloo is uitsluitend Assenkeileem aanwezig. Waar de dikte van dit keileemtype bij het noordelijker gelegen Gieten ruim 4,5 meter was, bedraagt de laagdikte bij Ees maximaal 1,25 meter. Op twee plaatsen in de ontsluiting ontbreekt deze keileem over tientallen meters lengte als gevolg van verwering. Inplaats daarvan is een dun keizandniveau aanwezig.

 
 
 

Elster-ijstijd (Elsterien)

De Elster-ijstijd was een langdurige ijstijd met op het eind daarvan Scandinavisch landijs in ons land. De ijsrand reikte ongeveer tot de Overijsselse Vecht, maar veel is nog raadselachtig. Algemeen wordt aangenomen dat het Noorden van ons land door landijs bedekt was, maar keileemafzettingen, zwerfstenen en stuwheuvels die inherent zijn aan een landijsbedekking, ontbreken op een paar kleine aanwijzingen na, geheel. Slechts op twee plaatsen zijn in Noord-Nederland in boringen sporen van keileem gevonden. Erg overtuigend is het echter niet.
 

 

 

Tijdens het Elsterien bereikte Scandinavisch landijs waarschijnlijk voor de eerste maal ons land. Waar de zuidrand van het landijs zich precies bevond, is niet met zekerheid te zeggen. Anders dan bij de ijsbedekking in het Saalien ontbreken stuwheuvelcomplexen en duidelijke keileemafzettingen. 


 

 

In het oog moet worden gehouden dat vrijwel alles dat in een glaciale periode aan landschap wordt gevormd, door landijs in een volgende ijstijd wordt vernietigd. Dit is ook de oorzaak dat er van nog eerdere glacialen zo weinig concreets is overgebleven. Hoe het landschap in Noord-Nederland er uit heeft gezien vóór de komst het Elster-landijs, is niet bekend. Evenmin is bekend hoe het Noordnederlandse landschap er uit zag nadat het landijs in de Elster-ijstijd verdwenen was. De ijsbedekking tijdens de Saale-ijstijd heeft alles uitgewist.

 


 

Overal in de Hondsrug is de ondergrond ijstektonisch gedeformeerd. Elders in Oost-Drenthe, met name duidelijk in het gebied van het Hondsrug-complex, zijn gestuwde afzettingen ook alom aanwezig. De stuwing van de ondergrond reikt tot een diepte van minstens 35 meter.

In de randzone van het landijs in het Elsterien zijn door onder druk staand smeltwater in de ondergrond diepe, noord-zuid gerichte tunneldalen ontstaan. Sommige van deze geulen zijn een paar honderd meter diep. De geulen zijn vooral bovenin opgevuld met een zware terristrische, donkere klei, die potklei wordt genoemd. De waterdoorlaatbaardheid van deze potklei is nihil. Potklei uit het Elsterien is vooral in Noord-Drenthe dicht onder of aan het oppervlak aanwezig.

Smeltwaterzand uit de Formatie van Peelo, waartoe ook de afzetting van potklei wordt gerekend, bevat altijd talrijke kleine zilverwitte schubjes mica (muscoviet).

Op enkele plaatsen in westelijk Noord-Drenthe en ook in het centrum van de stad Groningen iseen deel van de potklei ontwikkeld als warvenklei. Op de foto is een door ijs geplooid brok warvenpotklei afgebeeld dat bij rioolwerkzaamheden in Roden te voorschijn kwam. In de rioolsleuf van het diepriool waren honderden afzonderlijke laagjes zichtbaar. Potklei (donker) en lichtkleurig zeer fijn siltig zand zijn zeer waarschijnlijk seizoenmatig in meren en geulen afgezet, potklei in de wintermaanden, het fijne silt in de zomermaanden als het waterdebiet groter was. Nog steeds is niet zeker of deze afzettingen alleen van Elster-ouderdom zijn. Niet onwaarschijnlijk is dat een deel van de potkleiafzettingen uit het Vroeg-Saalien dateren.

 


 

Uit de Elster-ijstijd zijn in de ondergrond dikke pakketten zand en klei aanwezig. Deze zijn door ijssmeltwater in brede, diepe geulen afgezet. Uit de aard en samenstelling van de afzettingen blijkt dat ijssmeltwater danig in oudere afzettingen heeft huisgehouden. Zand en grind hieruit is verspoeld en vermengd met eigen materiaal elders weer afgezet. Dit laatste gebeurde o. m. zuidelijk van Ees.

 


 

Smeltwaterzand en glaciale stuwing

Direct onder de keileemlaag ligt een dik pakket, zeer licht gekleurd zand, zand dat op een intensieve wijze door landijs is gestuwd. Al van een afstand zijn de opvallende, grillig geplooide structuren zichtbaar. Dichterbij oogt het zand nogal chaotisch door talloze ingewikkelde patronen en stuwingsdetails, waar sterk wisselende sedimentatiepatronen nog bij komen. Vooral de grootschalige plooiing van het zandpakket valt op. Daarnaast zijn op- en overschuivingen aanwezig, naast overkiepingen, breukverschijnseledn en afsnijdingen. De aanwezigheid in het zand van talloze zilverwitte glimmerschubjes van muscoviet vormt een aanwijzing dat het hier om smeltwaterzand gaat uit het Elsterien.

 

 

De stuwingsstructuren suggereren dat zowel zandpakket als bedekkende keileem te danken zijn aan dezelfde gebeurtenis op het laatst van de Saale-ijstijd. Toen schoof een 'rivier' van ijs over Groningen en Oost-Drenthe zuidoostwaarts. Deze baan ijs staat bekend als de Hondsrug-ijsstroom. Plooiingen, op- en overschuivingen lijken oppervlakkig gezien overeen te komen met de bewegingsrichting van het ijs. Onderzoek toonde echter aan dat de stuwing van het onderliggende zandpakket geen verband houdt met de Hondsrug-ijsstroom. De zandruggen in het Hondsruggebied zijn NNW-ZZO gericht. De plooistructuren in het onderliggende Peelozand wijzen echter op een vervormende kracht uit het NNO, een verschijnsel dat ook elders in Oost- en Noord-Drenthe op talrijke locaties is vastgesteld. De stuwrichting van het zand staat dus scheef op de Hondsrugrichting.
 

 

 

De intensieve plooiing van het zandpakket onder de keileemafzetting lijkt op het eerste gezicht het rechtstreeks gevolg van de ijsbeweging van de Hondsrug-ijsstroom. Dit is echter niet het geval. 

De plooirichting van het zand wijst op een druk uit het noordoosten. De strekking van de Hondsrug staat daar scheef op. Deze is NNW-ZZO gericht. Deformatie van het zand en de bovenliggende keileem zijn te danken aan twee in tijd van elkaar verschillende processen in de vergletsjering van ons land.

Van dichtbij blijkt duidelijk hoe intensief de afzonderlijke zandlaagjes door ijsdruk zijn gedeformeerd.

De foto hierboven geeft een indruk hoe sterk de afzonderlijke zandlaagjes zijn vervormd.

 


 

 

Op verschillende plaatsen kon bij Ees langs de steilwanden worden waargenomen dat keileem en onderliggend zand elkaar discordant bedekken. Het gestuwde zand is aan de bovenzijde, op de overgang naar de keileem scherp afgesneden. Deze discordantie is elders op de Hondsrug ook meermalen waargenomen. Glaciale stuwing en erosie lijkt in het Hondsruggebied eerder regel te zijn dan uitzondering.

 

De conclusie kan niet anders zijn dat de deformatie van het pakket Peelozand uit een vroegere fase van de Saale-vergletsjering dateert en dus ouder is dan de vorming van de Hondsrug. In eerdere publicaties sprak ik het vermoeden uit dat de stuwingsverschijnselen in het Hondsruggebied in Oost-Drenthe samenhangen met die in Oost-Groningen. Nadat het landijs uit Scandinavië bij aanvang van de vergletsjering van ons land het eerst het noordoosten van ons land bereikte, stagneerde de ijsaanvoer. Het ijsfront bewoog binnen een zone van enige tientallen kilometers breedte heen en weer. Als gevolg hiervan werd de ondergrond gestuwd en ontstond een stuwwallandschap dat zich uitstrekte van de oostgrens tot over de oostelijke helft van Drenthe. Na verloop van tijd activeerde het ijsfront en schoof het ijs verder zuidwaarts. Het eerder gevormde stuwwallandschap werd overreden en voor een belangrijk gedeelte afgevlakt. Hoe het landschap in Oost-Drenthe na de passage van het ijsfront er heeft uitgezien, laat zich voor een deel lezen in het landschap in het Oost-Groninger Westerwolde en het Oldamt: een betrekkelijk vlak, deels vriendelijk golvend gebied met hier en daar door landijs gestroomlijnde lage, drumlinachtige heuvels.
 

 

 

Toen het Scandinavische landijs ons land vanuit het noordoosten bereikte, stagneerde de ijsaanvoer. Deze stilstandfase beperkte zich niet, zoals tot dusver wordt aangenomen, tot Oost-Groningen. IJstektonisch verstoorde afzettingen in Oostelijk Drenthe wijzen er op dat de randzone van het landijs zich meer naar westen uitstrekte.

Op deze bodemkaart zijn de vlakke zand/keileemruggen van het Hondsrugcomplex duidelijk als een reeks NNW-ZZO gerichte, parallel verlopende ruggen zichtbaar. De ijstektonisch verstoorde zandafzettingen uit het Elsterien in het Hondsruggebied wijzen op een deformatiedruk die uit het noordoosten kwam.

In de allerlaatste fase van de vergletsjering van ons land tijdens de Saale-ijstijd ontstond de Hondsrug-ijsstroom. Deze ca. 25 km brede baan van ijs bewoog als een soort ijsrivier in zuidoostelijke richting over Groningen en Oost-Drenthe. Hierbij werd de bestaande ondergrond afgevlakt en gemodelleerd. Hoe het reliëf er voor die tijd heeft uitgezien is niet bekend. Duidelijk is dat waar de ijsrand stagneerde een geaccidenteerd eindmorenelandschap ontstond. 

In het Oost-Groningse Westerwolde is het landschap vriendelijk golvend met als 'toppunt' de 12 meter hoge Hasseberg, een afgevlakte stuwheuvel oostelijk van Sellingen op de grens met Duitsland.

 

Terug

 

 

 

Hoe ontstonden Hondsrug en aangrenzend Hunzedal?

Tijdens de maximale vergletsjering van ons land lag de ijsrand over het midden van ons land. In deze randzone werden door ijslobben die het voorland inschoven indrukwekkende stuwwalcomplexen gevormd. We zien deze terug in het heuvellandschap van de Veluwe, de Utrechtse heuvelrug en het Montferland. Op het laatst van de landijsbedekking stagneerde de ijsaanvoer. In deze fase, die het einde van de Saale-vergletsjering in ons land aankondigde, lag de noordelijke helft van ons land onder een dikke massa dood ijs. In die tijd is het Hondsrug-complex gevormd. Vanuit het Noordzeegebied draineerde het landijs middels een ijsstroom, die in een betrekkelijk smalle baan naar het zuidoosten bewoog. Deze rivier van ijs bewoog over Groningen, Oost-Drenthe en het oosten van Overijssel tot in het Bekken van Münster in Duitsland.

De werking van het relatief snelstromende ijs (wellicht een kilometer of iets meer per jaar) van de Hondsrug-ijsstroom op de ondergrond was in ons gebied erosief. Het bestaande reliëf werd vergaand afgeschuurd en gemodelleerd, waaroverheen een wisselend dik pakket keileem werd afgezet. Deze keileem heeft een Oostbaltische samenstelling. Dit houdt in dat grind en stenen afkomstig zijn uit de noordelijke Oostzee, Zuidwest-Finland, Botnische Golf en Noord-Zweden. Door de dynamiek van het bewegende ijs ontstond op de ondergrond een patroon van evenwijdig verlopende, vlakke zandruggen (megaflutes), gescheiden door laagtes. Vooral in Noord-Drenthe is de afwisseling van zandruggen en laagtes bijzonder goed in het landschap te herkennen. Verder schuurde het landijs aan de oostzijde van de Hondsrug een tamelijk breed en diep dal uit in de ondergrond. Na opvulling ervan tijdens het warme Eemien en de daarop volgende Weichsel-ijstijd, ontstond hieruit het huidige Hunzedal. Glaciale uitruiming, gevolgd door latere smeltwatererosie zijn dus oorzaak dat zich momenteel tussen Oost-Groningen en Oost-Drenthe een ca. 15 km brede onderbreking manifesteert, waarin vrijwel alle glaciale structuren uit de Saale-ijstijd zijn verdwenen.
 

 

 

Tijdens het maximum van de vergletsjering van ons land in de Saale-ijstijd, liep deze koudeperiode zo ongeveer op zijn eind. De uiterste grens van het landijs lag toen langs de lijn Leiden - Nijmegen - Kleef. In het randgebied ontstonden door de vorming van grote ijslobben indrukwekkende stuwheuvelreeksen. Deze vormen momenteel de mooiste natuurgebieden in ons land (Veluwe, Utrechtse heuvelrug, Montferland).

De voorrand van het landijs vormde geen gesloten front, maar deelde zich op in afzonderlijke ijslobben, die via laagtes en rivierdalen in het landschap vooruit schoven. De ondergrond werd daarbij vooruit en opzij opgestuwd.

De ijsstroom die verantwoordelijk was voor het ontstaan van het Hondsrug-complex in Oost-Drenthe vormde een betrekkelijk smalle baan ijs, die zich sneller bewoog als het ijs er omheen.

Afkalvingsprocessen aan de zuidrand van de ijslob van de Hondsrug-ijsstroom in het smeltwatermeer van Münster plus de aanwezigheid van een relatief dikke ijsmassa in het Noordzeegebied, noordelijk van ons land, bracht een drainage van ijs op gang. Dergelijke ijsstromen zijn een normaal verschijnsel langs de randen van ijskappen. Op Antarctica draineren ijsstromen ruim 90 % van al het ijs dat naar zee afvloeit. Dergelijke drainagepatronen zullen ook aan de rand van de landijskap in het Saalien aanwezig zijn geweest. 

Tegelijk met de vorming van de reeks parallele zandruggen van het Hondsrug-complex is oostelijk van de Hondsrug het diepe Hunzedal door glaciale uitschuring ontstaan. De opmerkelijk steile westhelling en het rechte verloop van de oostrand van de Hondsrug laat zich niet verklaren door de eroderende werking van een smeltwaterrivier. Wel is duidelijk dat het Hunzedal op het eind van de Saale-vergletsjering een tijdlang fungeerde in de afvoer van grote hoeveelheden smeltwater.

Het huidige Hunzedal vormt vanaf de oostrand van de Hondsrug, zoals hier bij Gasselte, een opvallende laagte. Het huidige daloppervlak is, nadat de dikke veenlaag was weggegraven, het oorspronkelijke zandoppervlak dat aanwezig was direct na afloop van de Weichsel-ijstijd.

 

 

De Formatie van Peelo: bestanddelen uit oudere rivierafzettingen

Opvallend is de scherpe overgang van keileem naar onderliggend Peelozand. Vorst- en dooiwerking (cryoturbatie) in de bovenste 2 tot 2,5 meter van de bodem in de tweede helft van de laatste ijstijd is oorzaak dat het scheidingsvlak onregelmatig undulerend verloopt. Uitzakkingen van keileem in het onderliggende zand en omgekeerd uitstulpingen van zand in keileem komen aan beide zijden van de N34 frequent voor. Een bijkomend verschijnsel van cryoturbatie is dat grote zwerfstenen in de keileem naar onderen zijn gezakt tot in het Peelozand.


 

 

Ook bij Gieten verliep de overgang van keileem naar de onderliggende Formatie van Peelo zeer scherp.

Cryoturbatie in de tweede helft van de laatste ijstijd heeft verstorend gewerkt op de verschillende afzettingen. Uitzakkingen en instulpingen van leem en zand zijn ontstaan door herhalldelijk bevriezen en ontdooien van de bovenste twee meter van de bovengrond. Cryoturbatie is de oorzaak dat het contactvlak van keileem en onderliggend Peelozand zeer onregelmatig undulerend verloopt.


 

 

De invloed van het ijs van de Hondsrug-ijsstroom op de ondergrond is vooral erosief geweest. Het pakket Peelozand is overal als door een mes afgesneden. Dit verschijnsel is ook elders op de Hondsrug meermalen waargenomen. Sleuringsverschijnselen in de grenslaag tussen keileem en onderliggend zand zijn weliswaar hier en daar aanwezig, maar gaan niet verder dan dunne, uiteengetrokken zandinschakelingen, zandlensjes en leembandjes.

 

 

De Formatie van Peelo zuidelijk van Ees is over de volle lengte van het ontsloten profiel kriskrasgelaagd. Het pakket zand bestaat uit een afwisseling van fijn gelamineerd, soms lemig of juist uitgesproken leemarm zand met verspreid daarin aanwezige grindjes. Zonder regelmaat wisselen grof, uiterst grof, grindhoudend en fijn zand met elkaar af. Op enkele plaatsen was de laagafwisseling, ondanks ijstektonische vervorming, dusdanig regelmatig dat gedacht kan worden aan seizoensmatige? invloeden. Hier en daar zijn in het zand grindsnoeren aanwezig, die op enkele plaatsen grindbankjes vormen.

 

 

Opvallend is de lichte kleur van het zand: licht grijswit, geelbruin tot plaatselijk licht oranje. Waar het zand fijnkorrreliger en leemhoudend is, is de kleur vaak iets geelbruiner. Indien afgestoken kleurt het zand grijs- tot geelwit met plaatselijk ietwat groenachtige bandjes. Op verschillende plaatsen lopen ook roestbandjes door het zand. De zwak groenachtige, vaag begrensde strepen en banden zijn ook waargenomen in ontsluitingen in de Formatie van Peelo aan de Westerhaven in Groningen en bij de reconstructie van de kruising van de N34 en de N33 bij Gieten. Of glaukoniet hierbij een rol speelt is, is niet onderzocht.


 

 

Op veel plaatsen langs de N34 is in het onderliggende Formatie van Peelo het zand kriskras gelaagd. De kleur van het zand is opvallend licht. Het grind in grindsnoeren en grindbankjes is zeer kwartsrijk.

Fijner gelamineerd zand met in het midden een verticaal breukvlak, waarbij de zandlaagjes iets ten opzichte van elkaar verschoven zijn. De steentjes in het zand zijn waarschijnlijk kleine dropstones, die op de bodem van de rivier vielen nadat ze uit drijvend grondijs waren losgesmolten.

Sommige delen van het zandpakket waren iets minder intensief gestoord. De witte kleur en de samenstelling van het zand maakt duidelijk dat deze door smeltwater-erosie uit oudere rivierafzettingen afkomstig zijn.

Detail van door droogte uitgeprepareerde plooiingsstructuren. Het is opvallend hoe intensief de deformatie is geweest.


 

 

Door de droge weersomstandigheden in deze herfst waren gedeelten van het ontsloten profiel, vooral die met grof en grindhoudend zand gevoelig voor droogte-erosie. De binding van zandkorrels in leemarm grof zand is veel geringer dan in fijnkorrelig leemhoudend zand. Hierdoor ontstond na een paar weken een bijzonder fraai reliëf, dat het afsteken van delen van het profiel onnodig maakte. Waar wel met de schep geschraapt en gestoken werd, waren sedimentatie- en stuwingsstructuren veel minder duidelijk. De schep was niet nodig.

 

 

De graafwerkzaamheden zuidelijk van Ees hebben opnieuw aangetoond dat stuwingsverschijnselen in de Hondsrug en ook in het Hondsruggebied westelijk daarvan regel zijn en geen uitzondering. Deze stuwingsverschijnselen hangen niet samen met het ontstaan van het Hondsrug-complex in Oost-Drenthe. Deze verschijnselen dateren uit een vroegere fase van de vergletsjering van ons land tijdens de Saale-ijstijd.


 

 

IJstektonische verstoringen, in de vorm van op- en overschuivingen en plooiing van het onderliggend zand is regel op de Hondsrug en de andere zandruggen. Ook bij de reconstructue van de kruising bij Borger was de deformatie van het zandpakket duidelijk zichtbaar. 

Intensief geplooid zand uit de Formatie van Peelo in Emmerschans (Groeve de Boer). De bedekkende laag is samengesteld uit twee keileemtypen: onder Assenkeileem met daar bovenop Emmenkeileem. Door verwering (oxidatie) zijn beide keileemtypen visueel niet van elkaar te onderscheiden. de overgang van keileem naar onderliggend zand is messcherp.

IJstektonisch geplooid, grof, grindhoudend zand uit de Formatie van Peelo in een groevewand van een zandzuigbedrijf in Exloo.

Scheef gedrukt, grindhoudend zand uit de Formatie van Peelo in een bouwput van een garage bij Annen op de Hondsrug. Het gestreepte grijze steentje op de foto is een radiolariet. Radiolariet is van oostelijke herkomst. Het steentje is samen met talloze andere door een voorloper van de Elbe uit Saksen, in het uiterste zuidoosten van Duitsland, naar ons land getransporteerd en is door smeltwatererosie in de Elster-ijstijd opgenomen uit oudere afzettingen.

 

 

Grindstenen onder de loep

Grind komt zeer onregelmatig verspreid in het Peelozand voor. Vrij vaak werden los van de aanwezige grindsnoeren en grindbankjes tamelijk grote grindstenen aangetroffen in middelkorrelig gelaagd zand. De indruk is dat het bij deze 'lonely wolves' om dropstones gaat, die ingevroren in ijsschotsen zijn meegevoerd en bij het afsmelten van het ijs naar de bodem van de smeltwaterrivier zijn gevallen.

 

 

Het zandpakket bevat over het algemeen weinig grind. Het komt zowel verspreid voor in het zand, als ook in grootte gesorteerd in de vorm van grindsnoeren en kleine grindbankjes. Op enkele plaatsen zijn een paar meter lange, door ijsstuwing gedeformeerde grindbanken van maximaal twintig centimeter dikte aangetroffen. Het grind is zeer kwartsrijk en is net als het zand zeer licht van kleur. Overigens is dit een verschijnsel dat in Drenthe kenmerkend is voor grove zandafzettignen uit de Formatie van Peelo. De overwegend witte kleur van zand en grind doet vermoeden dat het materiaal voor een het grootste deel afkomstig uit oudere rivierafzettingen. De samenstelling van de gesteentesoorten in het grind wijst hier ook op.
 

 

 

Op talrijke plaatsen zijn in het pakket zand kleine grindbanken aanwezig. Het kwartsgehalte van het grind is bijzonder hoog. Dit wijst niet op een glaciale herkomst. Het grind zou in dit geval veel bonter zijn met grindstenen van graniet, gneis en zandsteen. Het hoge (melk)kwartsgehalte wijst op een herkomst uit veel oudere Pleistocene rivierzandafzettingen.

Lydietbreccie. Het zwartwitte kiezelsteentje met veel witte kwarts(bandjes) is afkomstig uit oude Devonische/Carbonische afzettingen uit Saksen in het oosten van Duitsland. De grootte van het steentje maakt duiudelijk dat het hier om een zgn. dropstone gaat.


 

 

Om een beeld te krijgen van de grindsamenstelling en de mogelijke herkomst, zijn uitsluitend grindstenen verzameld die uit het sediment staken. Met opzet is vermeden om aan de voet van de profielwanden naar beneden gerolde steentjes te verzamelen en bij het onderzoek te betrekken. Vermenging/verontreiniging met glaciaal grind uit het bovenliggende keizandniveau is op deze wijze voorkomen. In totaal zijn uit de westelijke profielwand langs de N34 184 grindstenen verzameld, in grootte variërend van 1,5 tot 6 cm.  

 

 

Grindcomponenten van oostelijke herkomst

Hiermee wordt grind bedoelt dat in het Vroeg-Pleistoceen door voorlopers van rivieren als Wezer en Elbe en hun zijrivieren zijn aangevoerd uit middelgebergten in het midden en vooral het oosten van Duitsland. Witte kwarts vormt het hoofdbestanddeel. Hieronder wordt begrepen ondoorzichtige, witte tot geelwitte gangkwarts en melkkwarts. Deze laatste betreffen rolsteentjes van kwarts die in droge, maar vooral in vochtige toestand doorschijnend zijn en vaak een kleur hebben die aan ondermelk doet denken. Het onderscheid tussen beide groepen is niet makkelijk, vandaar dat men beide kwartstypen als witte kwarts betitelt. Melkkwartsen bestaan deels uit magmatische kwarts, diagenetische kwartsiet en ook metamorfe kwartsiet. Steentjes van deze laatste categorie tonen vaak een ietwat vezelige, wolkige structuur.
 

 

 

Witte kwarts van het gangkwarts-type is afkomstig uit oude gebergtegebieden in het oosten van Duitsland (Saksen en het Ertsgebergte).

Melkkwarts is ook witte kwarts, maar is in droge en vooral in natte toestand doorschijnend. Er zitten troebel-vezelige kwartsieten bij uit het oosten van Duitsland, diagenetische kwartsieten (volkomen dichtgekiezelde zandstenen) en magmatische kwarts uit granieten en vooral pegmatieten. Deze laatste twee zijn vooral van noordelijke afkomst.

 
 
 

Terzijde

Melkkwartsen in oudere rivierafzettingen zijn niet uitsluitend afkomstig uit het midden en oosten van Duitsland. Een substantieel deel komt uit Scandinavië en is aangevoerd door het verdwenen riviersysteem van de Eridanos. Grofkorrelige zandafzettingen van deze rivier zijn uitermate kwartsrijk. Het kwartsgrind vormde samen met het witte kwartszand ooit een uitgestrekt verweringsdek op Scandinavië en in het noordwesten van Rusland. Zowel zand als grindbestanddelen zijn sterk chemisch verweerd, waardoor vrijwel alle gesteentesoorten in het grindgezelschap verdwenen zijn op kwarts na.

Het verweringsdek is gedurende het warm/vochtige klimaat tijdens het Laat-Krijt en het Tertiair ontstaan op het metamorfe en magmatische grondgebergte. Door tektonische opheffing van het noordelijke deel van het Baltisch schild, nam het verval toe en ontstond tijdens het Tertiair (Oligoceen) de oerrivier Eridanos. Het aanwezige kwartsrijke verweringsdek is door deze rivier in de loop van de tijd tot in het Vroeg-Pleistoceen aangetast en opgeruimd.

Een voorlopige conclusie is dat een deel van de melkkwartsen en verkiezelingen in de Formatie van Peelo zuidelijk van Ees afkomstig is uit de onderste helft van de Formatie van Peize. Grindbestanddelen en zeker ook een deel van het zand zal door smeltwaterrivieren tijdens de Elster-ijstijd uit deze oudere afzettingen opgenomen en verspoeld zijn. Dergelijke erosieprocessen hebben zich ongetwijfeld ook eerder in het Pleistoceen voorgedaan.

 
 

Na witte kwarts is radiolariet, waaronder zwarte lydiet, het meest talrijk vertegenwoordigd. Dit harde, dichte kiezelgesteente is afkomstig

uit Saksen in het oosten van Duitsland. Ook de bekende en fraaie getekende lydietbreccies met hun witte kwartsadertjes komen daar vandaan.


 

 

Radiolarieten en zwarte lydieten kwamen vrij algemeen voor in het grind tussen Ees en de afslag naar Exloo. In het midden is een zwart stukje lydietbreccie afgebeeld. Rechtsonder is gewone lydiet te zien, de overige steentjes zijn hoekig afgeronde radiolarieten. Deze gesteenten komen uit het Duitse Saksen.

Ook Thüringerwoudporfieren, in allerlei variëteiten, waren vrij algemeen op te rapen. Het hoofdverbreidingsgebied van dit type grindstenen ligt in het Thüringerwoud, hoewel in Saksen-Anhalt ook diverse voorkomens bekend zijn van zure vulkanieten.


 

 

Vulkanische porfiertjes, porfierbreccies en verkiezelde lapillitufsteentjes uit het oosten van Duitsland vallen door hun sterk gebleekt uiterlijk minder snel op. Toch is deze groep vulkanieten vrij talrijk vertegenwoordigd. Deze zacht aanvoelende grindstenen staan bekend als Thüringerwoudporfieren.

 

 

Goed herkenbaar, maar eveneens door verwering gebleekt, zijn kleine afgeronde grindstenen van bontzandsteen. Onverweerd is deze zandsteensoort uit de Trias-periode steen- of bruinrood van kleur. De grindjes van bontzandsteen zijn deels aan hun rossige tint en soms ook aan de glinstering van gerekristalliseerde zandkorrels, witte veldspaatpartikeltjes en zilverwitte schubjes van muscoviet te herkennen.
 

 

 

Zandstenen in allerlei variaties ontbraken evenmin het het grind bij Ees. De meeste zijn van Mesozoïsche ouderdom. Heel bekend zijn de roodachtige bontzandsteentjes, hier links op de foto.

Kwartsieten kunnen sedimentair dan wel metamorf zijn. Vaak is niet uit te maken of het de of de ander is. Het zijn zeer dichte kiezelgesteenten vaak met een karakteristieke ietwat vezelig-wolkige structuur. Veel van deze steentjes zijn aan de randen doorschijnend.

 


 

Eveneens zandsteen en ook Mesozoïsch van ouderdom zijn geelwitte, geelbruine, bruine, grijze enz. zandsteentjes. De meeste van deze soorten zijn afkomstig uit het Teutoburgerwoud, Wiehengebergte en het achterliggende Weserbergland.

 

 

Heel opmerkelijk is de vondst van een klein grindsteentje van grijswitte Saksische graniet. Het granietje is zwakporfierisch, typisch zwart gespikkeld en door zijn habitus makkelijk te onderscheiden van Scandinavische graniettypen.


 

 

In het grind werden ook granietjes opgeraapt. Het linker exemplaar is van noordelijke oorsprong, het rechter exemplaar is een typisch voorbeeld van een zwart gespikkeld, zwak porfierisch graniettype dat afkomstig is uit het verre oosten van Duitsland. 

Cementkwartsiet heeft het uiterlijk van voegencement. In een dichte kiezelmassa 'zweven' tal van kleine en iets grotere hoekige zandkorrels. In de geologie noemt men dit gesteente silcrete. Het is ontstaan in het warm-vochtige Tertiair door verkiezeling van dicht onder het oppervlak gelegen zandbodems.


 

 

Van cementkwartsiet, roodijzerkiezel en chalcedoon is elk een grindsteentje gevonden, naast een aantal niet nader te duiden kwarts/chalcedoonverkiezelingen. Deze laatste vormen een gevarieerde restgroep.

 

 

 

Grindcomponenten van noordelijke herkomst

Het gehalte aan noordelijke, d.w.z. uit Scandinavië afkomstig grindstenen is, zoals verwacht, zeer gering. Vuursteen is nog het talrijkst aanwezig o.m. in de vorm van twee stukjes matte Krijt-vuursteen met witte sponsnaalden. Dit type vuursteen is vooral bekend uit krijtafzettingen in het zuidwesten van Zweden. Verder werd een sterk afgerond bryozoënvuursteentje van ca. 2 cm grootte uit het Danien verzameld. Bijzonder was de vondst van een sterk verweerd, afgeplat rolsteentje van bryozoënvuursteen. De buitenzijde is door uitloging sterk poreus en licht grijswit van kleur. Het poreuze karakter van het vuursteentje valt op doordat het steentje sterk aan de tong kleeft. Vergelijkbaar verweerde vuursteentjes zijn meerdere malen gevonden in grind uit de Vroeg-Pleistocene Formatie van Peize. In keileemafzettingen ontbreken vuursteentjes van dit type.
 

 

 

Twee noordelijke vuursteentjes. Het linker exemplaar is een lichtbruin gekleurde bryozoënvuursteen uit het Danien. Het rechter exemplaar is zwaar gepatineerde vuursteen.

Dit afgerolde witte steentje is een rolsteentje van vuursteen dat aan de buitenzijde een zware witte verweringspatina toont. Door oplossing van kiezelbestanddelen is de buitenzijde poreus geworden waardoor steentjes als deze aan de tong blijven kleven. Dergelijke vuursteentjes zijn afkomstig uit oude rivierafzettingen van de Eridanos (Formatie van Peize).


Verder werd een een klein afgerond fragment van een zgn. lavendelblauwe verkiezeling opgeraapt. Deze, vaak blauwgrijze verkiezelingen zijn oorspronkelijk afkomstig uit het noorden van Scandinavië en waarschijnlijk zelfs ook uit Noordwest Rusland, noordelijk en noordoostelijk van het huidige St. Petersburg. De verkiezelingen zijn afkomstik uit inmiddels verdwenen kalkafzettingen van Ordovicische ouderdom. Lavendelblauwe verkiezelingen zijn in het Laat-Tertiair en in het Vroeg-Pleistoceen door de oerrivier Eridanos naar ons land vervoerd. 
 


 

 

Tenslotte zijn drie kleine, weinig verweerde rolsteentjes van graniet aangetroffen. Een ervan is hoekig afgerond, beide andere zijn sterk afgerond. De wijze waarop verzameld is sluit uit dat deze steentjes afkomstig zijn uit het keizandniveau aan de top van de laag Saale-keileem. 



 

Conclusie:

Het ijs van de Hondsrug-ijsstroom heeft eroderend op de ondergrond uitgewerkt, waardoor deze discordant begrensd wordt door een betrekkelijk dunne laag grijsgroene keileem van het Assen-type. De overgang van keileem naar onderliggend zand uit de Formatie van Peelo is scherp. De ijstektonisch gedeformeerde grove zanden uit de Formatie van Peelo zijn gestuwd door een kracht uit het noordoosten en hangen niet samen met de vorming van het Hondsrug-complex. De stuwing dateert uit een vroegere fase van de vergletsjering van ons land tijdens de Saale-ijstijd.

 

 

De overwegend witte kleur van het zand en de samenstelling van het grind wijzen op verspoeld materiaal uit oudere rivierafzettingen in ons gebied. In het grind zijn talrijke melk (=magmatische) kwartsen aanwezig die van noordelijke origine moeten zijn. Deze melkkwartsen zijn voor een deel afkomstig uit de Laat-Tertiaire en Vroeg-Pleistocene Formatie van Peize. Niet onmogelijk is dat een deel van deze kwartsen is aangevoerd uit het oosten van Duitsland, waar, voordat de grootschalige vergletsjeringen in het Pleistoceen plaats vonden, ook een kwartsrijk verweringsdek op sommige delen van het landschap moet hebben gelegen. Bovenin de Formatie van Peize komen grindhoudende grove zandafzettingen voor die eerder tot de Formatie van Appelscha gerekend werden. Het grind hieruit bezit een veel bonter uiterlijk. Een belangrijk deel van het grind is aangevoerd door voorlopers van de Elbe en de Wezer, die in het Vroeg-Pleistoceen zijrivieren waren van het Eridanossysteem. Het merendeel van de verzamelde grindstenen zal door smeltwater in de Elster-ijstijd opgenomen zijn uit jongere afzettingen van de Formatie van Peize.

 

 

De aanwezigheid van enkele noordelijke zwerfsteentjes van graniet en vuursteen is niet ongebruikelijk in grofzandige afzettingen uit de Formatie van Peelo. Op verschillende locaties in Oost-en Noord-Drenthe is dit vastgesteld (Annen, Norg, Roden, Vries, Exloo en nu ook zuidelijk van Ees. Hoewel de ouderdom van deze Formatie in het Elsterien wordt geplaatst, is dit echter allerminst zeker. De afzettingen dateren vermoedelijk ook voor een deel uit het Vroeg-Saalien.

 

 

In tegenstelling tot eerdere studies over Elster-afzettingen is bij Ees afgezien van gefractioneerd onderzoek aan grind in de korrelgrootte 3-5 mm. Dergelijk onderzoek zou hoogstwaarschijnlijk geen aanvulling hebben betekend op bovenstaande conclusies. De zeer hoge kwartsrijkdom van het zand en het nagenoeg ontbreken van noordelijke componenten zijn hier debet aan.




Terug



 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
 
 
© 2010-heden Kijkeensomlaag.nl
Flag Counter