De ontdekking van nieuwe gidsgesteenten maakt duidelijk dat de grens van het gebied in Scandinavië, waar onze zwerfstenen vandaan komen, steeds verder naar het noorden opschuift. Met de vondsten van Sorselegraniet reikt deze verschuiving zelfs tot in het verre Zweeds Lapland, zo'n 2500 km hiervandaan.
De ‘langeafstandskampioen’ onder de zwerfstenen
Zo mag je Sorselegraniet wel betitelen. Golden zwerfstenen uit het verre Ragunda en Nordingra (Angermanland) in Zweden, met in het kielzog die van Rödö, al als afstandskampioenen, Sorselegraniet en zeker ook de verwante Norrlandgranieten komen nog van een paar honderd kilometer noordelijker. Sorselegraniet dankt zijn naam aan de plaats Sorsele op de grens van Zweeds Lapland, zuidelijk van Kiruna en westelijk van Arvidsjaur. Hoewel Sorselegraniet een goed herkenbaar gesteente is, toont het allerlei overgangen naar verwante granieten in de buurt. In Zweden worden deze gesteenten onder de verzamelnaam 'Norrlandgraniet' samengevat.
Norrlandgranieten vormen een heterogene groep granieten waarvan nog niet duidelijk is welke typen geschikt zijn als gidsgesteente. Deze granieten komen verspreid in een aantal massieven voor noordelijk en oostelijk van Sorsele en in de omgeving van Arvidsjaur. Als we Linagraniet hierbij betrekken, want ook daarvan zijn inmiddels talrijke zwerfstenen gevonden, dan reikt het herkomstgebied van deze zwerfstenen nog honderden kilometers verder naar noorden tot in de provincie Norrbotten in Zweden. In het gebied rond Sorsele komen daarnaast verspreid nog verschillende typen Revsundgraniet voor, die op talrijke plaatsen in kleine ontsluitingen dagzomen.
De belangrijkste voorkomens van Sorselegraniet liggen westelijk van de Storavan tot aan het gebied waar deze graniet door de veel later gevormde gesteenten van de Caledonische gebergtevorming bedekt zijn. Een aantal kleinere ontsluitingen bevindt zich zuidelijk en ook westelijk van de plaats Arvidsjaur.
Terzijde:
Het granietmassief van Sorsele maakt deel uit van het Baltisch schild, een oeroud
stuk aardkorst van Precambrische ouderdom. Tijdens de Caledonische orogenese (= gebergtevorming)
op de overgang van het Siluur naar het Devoon, vond een botsing plaats tussen de
landmassa’s van Laurasië en Baltica. De tussengelegen Iapetus Oceaan was door
plaattektonische bewegingen geleidelijk smaller geworden tot deze geheel verdween. Bij het naderen van de twee landmassa's werden enorme hoeveelheden
zeebodemsediment in de tang genomen, vervolgens samengeperst en
opgeplooid tot een hooggebergte. Voor een deel werden deze sedimenten gemetamorfoseerd
en als dekbladen in oostelijke richting over oudere gesteenten van het Baltisch schild heen
geschoven. Deze gesteenten, waaronder ook Sorselegraniet, werden hierdoor voor miljoenen jaren aan het gezicht
onttrokken. In de loop van de tijd zijn grote delen van het Caledonische gesteentepakket
door erosie verdwenen, waardoor Sorselegraniet plaatselijk weer te voorschijn kwam.
Deze granietvoorkomens te midden van veel jongere Caledonische gesteenten noemt men in de
geologie ‘vensters’.
Voorkomens van Sorselegraniet illustreren dat het gesteente een groot aaneengesloten granietmassief vormt, dat te beschouwen is als een van de noordelijkste voorkomens van wat de Transscandinavische magmatietgordel genoemd wordt of kortweg TMG of TIB ( Transscandinavian Ignious Belt). Deze zone met vooral granietgesteenten loopt van Zuid-Zweden via Värmland en Dalarna door tot in het verre Noord-Zweden. Al deze granieten zijn van Precambrische ouderdom. Sorselegraniet heeft een ouderdom van ca. 1790 miljoen jaar.
Hoe herkennen we Sorselegraniet
Hoewel onmiskenbaar een graniet, is Sorselegraniet anders van uiterlijk dan de meeste andere granieten. Op het breukvlak is het gesteente minder sprankelend dan veel andere graniettypen. De schijnbare afwezigheid van kwarts en het feit dat het gesteente veel donkere mineralen bevat, werkt dit in de hand. Sorselegraniet bezit een duidelijk porfierisch karakter, veroorzaakt door talrijke eerstelingen van kaliveldspaat en plagioklaas. Behoudens enkele grotere, zijn de meeste eerstelingkristallen kleiner dan een centimeter. Ze liggen ingebed in een fijner gekorrelde, vaak iets donkerder gekleurde grondmassa van veldspaat en kwarts.
Veldspaten Veldspaten in Sorselegraniet zijn min of meer idiomorf, die van plagioklaas meer dan die van kaliveldspaat. Deze laatste zijn veelal grijsrood, roodbruin, vleeskleurig, roserood tot beige. Plagioklaas daarentegen is door omzetting groenachtig van kleur of vuilwit. Veel plagioklazen zijn omgeven door een lichter gekleurde zoom. Enkele, meest grotere plagioklazen, bevatten bovendien kleine insluitseltjes van zwart mineraal. Sommige kaliveldspaateerstelingen zijn omgeven door een dunne zoom van plagioklaas. Dit laatste herkennen we van rapakivigranieten, net als twee generaties kwarts, die ook in Sorselegraniet aanwezig zijn.
Aan de verweerde buitenzijde van zwerfstenen van Sorselegraniet, maar vooral op het gepolijste vlak is te zien dat sommige veldspaten, plagioklazen voorop, ietwat rhombisch van vorm zijn of spoelvormig met spitse uiteinden. Opvallend is verder dat de veldspaten, vooral de grotere eerstelingen, vaak door een smal donker randje zijn omhuld. Dit wordt veroorzaakt door zeer kleine, zwarte mineraalnaaldjes, die zich om de veldspaatkristallen hebben gevoegd. De naaldvormige kristallen (hoornblende?) komen ook in de grondmassa voor en zijn daar vaak net iets groter dan die rond de veldspaten. Zwarte naaldjes komen echter niet bij alle typen Sorselegraniet voor.
Kwarts
Kwarts lijkt op het eerste gezicht afwezig. Het gesteente oogt daarom ook niet als graniet, maar heeft bij oppervlakkige beschouwing meer weg van een of andere syeniet of syenietporfier. Kwarts is echter wel degelijk aanwezig, hoewel het percentage niet groot is. Verspreid in het gesteente ontdekken we zelfstandige, rondachtige, elipsvormige of onregelmatig begrensde kwartseerstelingen van grijze, bruingrijze of licht blauwgrijze kleur. De grootte ervan is maximaal 6mm. De meeste kwartsen zijn gecorrodeerd. Ze bevatten vaak zeer kleine witte veldspaatinsluitsels of tonen kleine zwarte mineraalpuntjes.
In de grondmassa herkennen we met de loep meer kwarts. Dit zijn kwartsen van de tweede generatie. Het zijn meest kleine, hoekige korreltjes, helder of ietwat bruingrijs van kleur. Ze zijn doorgaans minder dan een millimeter groot. De kwartsjes vormen afzonderlijke, verspreid liggende korreltjes of vormen kleine groepjes tussen de kaliveldspaten en de plagioklazen. Zowel kaliveldspaat en kwarts zijn hier en daar grafisch met elkaar vergroeid.
Terzijde
Het voorkomen van twee kwartsgeneraties is kenmerkend voor rapakivi’s. Bij deze gesteentegroep
zien we bovendien dat de grondmassa van kaliveldspaat en kwarts vaak grafisch vergroeid is.
Bij Alandrapakivi’s is dit makkelijk vast te stellen. Hoewel Sorselegranieten niet tot de eigenlijke
rapakivi’s worden gerekend, tonen ze wel een paar rapakivikenmerken. Hier komt bij dat onder
Sorselegranieten en verwante granietsoorten typen voorkomen die je op de talrijke plagioklazen na
makkelijk voor een granofierische rapakivi zou kunnen houden.
Sorselegraniet, een variabel graniettype
Eén ding valt direct op, Sorselegraniet is niet bepaald een gesteente, dat zich door een levendige kleurtekening op het breukvlak. onderscheidt van andere granieten. Deze graniet oogt eerder somber door de aanwezigheid van veel donkere mineralen. Vaak zijn deze samengeklonterd tot onregelmatige aggregaten, vandaar ook het vlekkerige karakter. Ook de levendige schittering die splijtvlakken van kaliveldspaat kenmerkt, ontbreekt. Kortom, deze graniet kan zich in kleurigeheid en levendigheid niet meten met veel andere granieten.
Een ander opvallend feit is dat Sorselegraniet in een flink aantal varianten voorkomt. Deze verschillen van elkaar in zowel kleur, korreling als in structuur. Naast grootkorreliger typen, die in de Zweedse literatuur meest onder andere namen beschreven zijn, komen overgangen voor naar granietporfieren en granofieren. Van Sorselegraniet schijnen zelfs vulkaniet-achtige typen voor te komen, hoewel daar nog geen gesteentemonsters en ook geen zwerfsteenvondsten van bekend zijn.
De kleur van het gesteente wisselt sterk: grijs, grijsbruin, zwartbruin, rose, vleeskleurig tot roodachtig bruin. De roodachtige en roodachtiggrijze typen overheersen. Ondanks deze variatie is Sorselegraniet door zijn karakteristieke tekening als gesteente niet moeilijk te herkennen.
De donkere varianten van Sorselegraniet zijn basischer, doordat deze meer plagioklaas en vooral meer donkere mineralen bevatten. Waaruit deze laatste zijn opgebouwd is met de loep niet of nauwelijks te bepalen. De grotere vlekken lijken uit hoornblende, biotiet en magnetiet te bestaan. In hoeverre ook chloriet als omzettingsproduct aanwezig is, is niet duidelijk. De lichter getinte typen Sorselegraniet bevatten minder donkere mineralen en meer kwarts en kaliveldspaat. Ook zijn de donkere vlekken kleiner van formaat.
Welke 'soorten' zijn er?
In een publicatie in Grondboor en Hamer (Ned. Geol. Ver.) zijn een groot aantal typen Sorselegraniet afgebeeld. Het zijn foto's van rolstenen, die in de omgeving van het Zweedse Sorsele in rivierbeddingen zijn opgeraapt. Hoewel het vaste gesteente niet bemonsterd werd, vormen deze rolstenen een aanwijzing dat de vaste rots in de buurt van de vindplaatsen ontsloten moet zijn.
In het uitgestrekte granietgebied bij Sorsele en Arvidsjaur komen nog andere soorten graniet voor, die onder een eigen naam beschreven zijn. Edefors- en Avavikengraniet zijn hiervan twee voorbeelden. Samen met Linagraniet, die noordoostelijk van Sorsele rond de stad Gällivare een aantal grote voorkomens vormt, duidt men deze granieten ook wel aan onder de verzamelnaam Norrlandgraniet. Ondanks onderlinge verschillen is de verwantschap van deze granieten met Sorselegraniet niet te ontkennen.
![]() |
Avavikengraniet - Zwerfsteen van Valthe (Dr.).
|
Zwerfsteenvondsten van Sorselegraniet
Sorselegraniet is tot dusver slechts bij een kleine groep zwerfsteenverzamelaars bekend. Dit komt omdat ze als zwerfsteen niet alleen zeldzaam zijn, de meeste zwerfsteenverzamelaars herkennen Sorselegraniet niet als zwerfsteen. Dit laatste hoeft niet te verbazen als we zien hoe het gesteente door verwering van uiterlijk verandert. Bovendien zijn het in verweerde toestand geen stenen die je uit nieuwsgierigheid opraapt. Daar zijn ze ronduit te lelijk voor. In Denemarken, Duitsland en in ons land was tot voor kort het aantal vondsten op de vingers van één hand te tellen.
Aan wijlen A.P.Schuddebeurs en J.G.Zandstra viel de eer te beurt de eersten te zijn die op het Deense eiland Als een zwerfsteen van Sorselegraniet opraapten en meenamen. Weliswaar hadden zij toen geen idee dat het om een Sorselegraniet ging, maar afgaande op het uiterlijk waren zij van mening dat dit gesteente geschikt zou kunnen zijn als gidsgesteente. Naderhand vond Jelle de Jong uit Drachten bij Nijbeets en Damsdorf een tweetal fraaie exemplaren en bij Erica in zuidoost Drenthe in een zwerfsteentelling nog twee kleine zwerfsteentjes. Uit de collectie H.Dekker tenslotte is een zwerfsteen bekend die vermoedelijk ook op Als in Denemarken is gevonden. Het betreft hier een roodachtig type.
Het gevolg van publicaties over nieuwe zwerfsteentypen is, dat deze vaak gevolgd worden door vondstmeldingen. Dit is met Sorselegraniet ook het geval. Hoe dit kan? Zwerfsteenverzamelaars zoeken meestal selectief. Wat men niet kent, zoekt men ook niet of het moet zijn dat de onbekende zwerfsteen opvalt door kleur, tekening of korreling en daarom wordt meegenomen. Een publicatie met goede kleurafbeeldingen brengt daarom nogal eens onbekende vondsten aan het licht.
Bij Sorselegraniet ligt het allemaal iets anders. Er zijn maar weinig gidsgesteenten die er als zwerfsteen, verweerd, zo onherkenbaar lelijk uit zien. In onverweerde toestand of bij gezaagde en gepolijste exemplaren speelt dit niet of minder. Akkerstenen van Sorselegraniet, die in het Hondsruggebied in Drenthe zijn gevonden lijken het vermogen te hebben ontwikkeld om zich te camoufleren. Ze vallen tussen de overige zwerfstenen niet op. Sterker nog, het zijn 'grijze muizen', die het aankijken niet waard zijn. Alleen Sorselegranieten die uit de keileem komen zijn met het blote oog redelijk goed te herkennen.
Het enige dat aan het verweerde en gebleekte oppervlak opvalt, zijn vaag zichtbare, hoekig begrensde of soms rhombische, grijsachtige of geelbruine vlekjes en/of putjes van plagioklaas. Maar dat hebben meer zwerfstenen.
Hebben we het vermoeden een Sorselegraniet gevonden te hebben, dan bestaat de kans dat het om een Venjanporfieriet gaat van het bekende roodachtige Gruvasen type of dat we een sombere, hoornblendehoudende granodioriet in handen hebben. Het verschil is dat Venjanporfieriet geen zichtbare kwarts bevat en Sorselegraniet wel. Weliswaar is het niet veel en zijn de kwartsen niet duidelijk aanwezig, met de loep is het een overtuigend verschil. Sommige granodiorieten van Oostbaltische herkomst lijken vanwege hun kleur en talrijke, hoekig begrensde, vuilgroene of grijze plagioklazen en hun donkere mineralen ook op Sorselegraniet. In tegenstelling tot Sorselegraniet bevatten deze granodiorieten veel meer zichtbare kwarts en bestaat het donkere mineraal vooral uit duidelijk zuilvormige hoornblende. Hier komt nog bij dat deze granodiorieten de fijnkorrelige grondmassa van Sorselegraniet missen.
De kans om een zwerfsteen van Sorselegraniet te vinden is het grootst in het Hondsruggebied in Oost-en Noord-Drenthe. Verwonderlijk is dit niet, want hier treffen we een uitgesproken Oostbaltisch zwerfsteengezelschap aan, met veel rapakivi's en gidsgesteenten uit Noord-Zweden. Recentelijk zijn bij Borger, Exloo, Valthe en Nieuw-Dordrecht verschillende zwerfstenen van Sorselegraniet, Linagraniet en andere Norrlandgranieten gevonden. Ook van het Hoge Veld bij Norg zijn inmiddels een tiental van deze granieten opgeraapt, waaronder een Lina- en een Avavikengraniet. Enkele van de gevonden zwerfstenen zijn zelfs van zwerfblokgrootte. Het aantal vondsten in het Hondsruggebied doet vermoeden dat Sorselegraniet en andere Norrlandgranieten minder zeldzaam zijn dan eerder gedacht.